Een kerstvertelling (in proza)
Daan Schrijvers
Waarin de balans over de stand der dingen wordt opgemaakt en het saldo andermaal negatief blijkt.
Kerst naakte, en de zaken stonden er niet florissant voor. Mijn inspiratie was dood, om mee te beginnen. Hieromtrent bestond niet de geringste twijfel. Mijn inspiratie was zo dood als een deurnagel. Hoewel ik geenszins uit eigen ervaring wist hoe dood een deurnagel is, moest ik aan mijzelf bekennen dat deze voorvaderlijke wijsheid geheel van toepassing was op de manier waarop mijn leven thans op de zandbanken van de moderne tijd was gelopen. Ruim veertig jaar journalistieke pensioenopbouw, en dan dit!
Door het verlaten redactielokaal had op de achtergrond zachtjes Nu zijt wellekome... euhh... pom-pom-pom geklonken, maar van een hartverwarmende kerstgedachte was geen sprake. Immers, op deze heuglijkste van alle heuglijke dagen des jaars, op de dag namelijk dat de directie van de Pers Media Concentratie (pmc) de kerstpakketten zou gaan uitdelen aan de trouwe reporters van De Dag, Torpedo, Dif, HP/De Tijd, Nieuwe Revu, onze eigen M en al die andere voorvechters van het vrije woord die niet meer onder ons waren, deze advent.
Hola, wat was dat nu? Terwijl ik mijzelve door het redactielokaal sleepte naar het koffieapparaat stuitte ik plotseling op een morsige kribbe, met daaromheen drie duistere figuren.
‘Je bent laat, Daan!’ snauwde de eerste Wijze uit het Westen, in wie ik ondanks zijn aangeplakte ringbaard en tulband mijn eeuwige hoofdredacteur Walter Decheiver herkende. Naast hem stonden andere mannen in feestgewaden die niet erg opgewekt de kribbe inkeken.
‘Lacht-ie al?’ vroeg ik, terwijl vaderlijke gevoelens in mij opwelden.
‘Hij is dood, Daan. Net als jouw inspiratie,’ riep Walter, terwijl hij zijn mirre, wierook ende klatergoud op de grond smeet. ‘Oei, oei, wat zal de directie van pmc boos zijn.’
‘Dood?! Hoe bedoel je? Kerstmis moet nog beginnen,’ riposteerde ik snedig.
‘Kerstmis, kerstmis... waar heb je het over?’ snauwde de Tweede Wijze, in wie ik Ferdy Viscaal herkende, het financiële brein van ons wankelende concern. ‘Hier ligt Focus, ons eigen nieuwe glansblad voor de decision makers van de 21 ste eeuw. Zo-even straalde hij ons nog tegemoet, maar nu blijkt hij het doodgeboren kindje van onze Beursgang, Daan! Wij hebben er echt alles aan gedaan. De kranten gefuseerd, de uitgeverijen weggesneden, banen geliquideerd en nog krijgen we het hartje niet aan het kloppen. Het lijkt wel alsof er in de hele Pers Media Concentratie geen ziel meer zit!’
Even was het stil. Toen wendde de Derde Wijze zich tot mij. Ik voelde een ijskoude zucht in mijn nekharen. Het was de documentalist Jan Wouters, wiens knipselarchief het fundament onder dit journalistieke bedrijf was. Zijn zwarte cape had hij over de schouders geslagen en hij staarde mij met een diabolische glimlach aan. Uitnodigend stak hij de Hoofdredactionele Gouden Ganzenveer in mijn richting. ‘Jij moet ons helpen, Daan,’ fluisterde hij. ‘Jij bent de aangewezen man om de rigor mortis uit dit glansblad te schudden. Gefeliciteerd, Daan. Jij bent de nieuwe kapitein van Focus.’
Euhhh....’ mompelde ik, terwijl ik mijn nieuwe hoofdredactionele positie als een beduimelde regenjas - dat attribuut bij uitstek van elke ware journalist pur sang! - om mijn ziel voelde glijden.
‘Dat is dan geregeld,’ riepen de Wijzen even welgemeend als unisono, ‘nu kunnen wij met een gerust hart naar de kerstviering in de columnistencorner van eetcafé Bazel.’
Verbeeldde ik mij dat nu, of maakten zij zich snel uit de voeten, terwijl ik met het doodgeboren kindje in mijn armen achterbleef in het koude redactielokaal. ‘Ja,’ fluisterde ik de boorling toe, ‘voor de aarde zelf is de zaak simpel genoeg. Die draait maar om z'n as en vervolgt z'n baan om de zon en heeft er geen weet van. Maar de glansbladen erop tobben met zorg en veel verdriet door de rijstebrijberg van de werkelijkheid en misverstanden dienaangaande, en dat geldt helemaal voor jou, kleine Focus.’
Donnerwetter, wat was dat nu? Buiten klonk rumoer en niet het zachte zingen van de engelen. Ik liep naar het raam en zag beneden op straat Walter en de overige Wijzen haastig in een gereedstaande taxi springen. Walter boog zich nog even uit het raam, en riep mij toe: ‘Reken jij even af, Daan?’
Met een achteloos gebaar wees hij op de woedende meute aan schuldeisers, bankiers, debiteuren, aandeelhouders, adverteerders, alsmede gewone lezers die zich bekocht voelden en nu gewelddadigerwijs de rekening kwamen vereffenen. Alle Jezus, dacht ik. Ze hebben je mooi te pakken Daan! IJdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid, journalistiek gesproken dan.