zondag - Lieve, mooie Antonella brengt het ontbijt. ‘Wat schrijft u veel,’ zegt ze. ‘Si.’ - ‘Waarover schrijft u?’ - ‘Aqui, todo.’
Ze begreep het; we lachten. Douchen, scheren, haarwassen, dagkleren aan, al die dingen ga ik nu doen, maar niet met haar. De ingespannen karweitjes duurden drie kwartier. Zonder zuurstof. In de badkamerspiegel zie ik hoe het beetje biceps dat ik nog had nagenoeg is geatrofieerd. Alleen wat slappe vellen zijn overgebleven en een dun lijntje vlees.
Antonella heeft intussen op de stoel in de hoek waar Bart altijd zit een frisse pyjama voor vannacht neergelegd, en een grote handdoek. Kostbaar bezit.
Het was één uur, de middagmaaltijd zou zo komen. Daar is dokter Morales, voorzien van mappen, een vertaalster, twee verpleegsters. Dat is allemaal voor de nieuwe buurman, alweer een Noor. Bart wordt de kamer uitgestuurd. Morales loopt langs mijn bed om het niet meer gebruikte saturatie-apparaat naar het nachtkastje van de Noor te verplaatsen; in het voorbijgaan schudt hij me toch even de hand. Er wordt van allerlei gedaan met de buurman. Hij krijgt een groot zuurstofmasker op.
Mijn beurt nu. - ‘Ik hoor dat u een scan weigert. Belooft u dat in Nederland te laten doen?’ - ‘Natuurlijk.’ - ‘Hoe gaat het nu?’ - ‘Ik heb vanochtend vijftig actieve minuten zonder de zuurstofslang geademd; de zuurstoftoevoer is teruggedraaid van twee naar één. Bloeddruk, saturatie, hart, alles is goed.’
Dat ik de zuurstoftoevoer zelf heb teruggedraaid, vertel ik er niet bij.
‘We moeten ook weten of uw bloed goed is. Ah, dat staat hier. Uw bloed is perfetto.’
‘Mag ik dan morgen naar huis?’
‘Dat weet ik pas morgen; er kan vannacht iets misgaan.’
Voor de Noor is de zuurstof blijkbaar verkeerd. Hij schiet ineens met een kreet omhoog, lijkt een epileptische fit te krijgen. Verpleegsters grijpen hem vast. Morales is er snel bij, in de haast zonder witte jas. Niets lijkt te helpen. Een nieuwe zuurstoftank wordt aangevoerd; de dokter dient hem een stoot toe. Rust. De Noor kan weer plat liggen. Tezamen met zijn bed wordt hij de kamer uitgerold.
‘Intensive care,’ weet de Zweedse vertaalster die zijn spulletjes opruimt.
Zelf moet ik ook verhuizen. Een vrouwelijke patiënt is in aantocht. Gemengde verpleging wordt hier niet bedreven. Weg is mijn eigen wereldje rond nachtkastje, raamkozijn, tafel.
De nieuwe kamer ligt aan de andere kant van de gang, met uitzicht over een fraaie doorgaande weg naar de strandhotels van San Agustin, daartussen blauwe vlekken zee. Dan ligt mijn bed ook nog bij het raam, met volop ruimte voor alle spullen op een groot kozijn. Beter kon ik me niet wensen.
De kamergenoot is een Zweed. Maar een nieuw type, niet stug. Hij heeft zijn vrouw op bezoek. Hoewel zijn tv de hele tijd aanblijft, raken de echtelieden niet uitgepraat. Ze zijn allebei klein met goed gehumeurde ronde koppetjes. Hobbits.
Bart verstaat de buurman beter dan ik. Hij krijgt meteen te horen dat die een beroerte heeft gehad. Zijn linkerzij is verlamd, spreken ging eerst niet; nu praat hij weer en doet alles met één hand.
‘Die airco moet wel uit’, zegt Bart, ‘jouw longen kunnen niet tegen abrupte wisselingen van temperatuur als je van de ene plek naar de andere gaat.’ De