Driekwart rol pleepapier maakt de haarkwestie enigszins handzaam. De spiegel levert een groter probleem op. Met water gemengd veroorzaakt het wit een onoplosbaar waas. Ik poets me de pleuris maar het waas is aanzienlijk sterker dan ik.
Net als ik hardop in de discussie wil gaan met deze spiegel, zie ik de bazin achter me staan. Een zure moeder die vergeten is dat slikken elementair is.
‘Wat ben jij aan het doen?’
‘Er zit iets geks op die spiegel,’ antwoord ik.
‘Ja, dat zie ik ja,’ zegt ze zonder haar mond te bewegen. ‘Ga jij dat bed maar doen, dan doe ik dit wel even. Komen de kamers misschien toch nog op tijd schoon.’
Als ik de stofzuiger naar binnen trek, loopt ze langs me de kamer uit. Ik gluur voor het zuigen eerst de badkamer in. Blingblingend glim. Hier ontgaat me een cruciale tactiek. Ik had moeten opletten. Pyjamamotieven, lakens met lichaamssappen, afdrukken in het tapijt en in de hoofdkussens. Ik kijk te veel en sop te weinig.
In de lift naar beneden kom ik een collega tegen met een donkerblauwe hoofddoek. ‘In de begin kon ik al de dinges ook niet precies,’ zegt ze. ‘Steeds terug zoeken naar vergeten ding.’ Ik kijk naar haar te korte lange broek. Een verademing van niets. Niet in het begin, maar in mijn hele loopbaan, zal ik terug blijven zoeken naar misschien vergeten delen. Achter mijn volgende kamer staat een ‘s’ geschreven. Ik klop twee keer. Duw dan voorzichtig de deur op een kier en loer naar binnen. Ik zie een blote blonde jongen met beginnend baard en ruik een kroeg overdag. Achter hem verschijnt nog een jongen met een handdoek om zijn middel. Hij oogt fris. Ze grijnzen beiden achterlijk. Ik vraag of ik de kamer kan schoonmaken, maar denk: hollen. Mijn spieren doen niets krachtigs of soepels en ik sta als een domme blonde geit te glimlachen.
‘Ja joh, kom er lekker in,’ zegt de frisse jongen zonder me aan te kijken. Ik bevind me op twee à drie meter van zijn mond maar ruik zijn brak van binnen. ‘Kom maar hoor.’ Om het hoekje van de minihal met garderobedeur (daar moet ik een nieuw naaisetje in leggen, als ze meegenomen zijn door gasten) zie ik nog twee mannen in bed liggen. Een bed voor tenminste vijf personen. Bedoeld voor een wilde huwelijksnacht, maar doorgaans vooral benut om de nacht in de parenclub af te ronden. Of domme jongens die dapper komen doen. Ze glimlachen maar ze glimlachen niet leuk.
‘Hoi,’ zeg ik. Ik hoor iemand de deur dicht doen. Een hand raakt mijn been, kort. Daar is de vertrouwde verlamming. Bewegen! Doe het! Nu! Het lukt niet. Weer. Niet. ‘Joh komt d'r lekker bij liggen, niemand die het merkt.’
‘Om vier uur ben ik klaar, dan zullen ze...’ murmel ik. Ik vind alleen nog holle ruimten in mijn kop. ‘Nah, kom liggen zeg!’ zegt een schorre stem. ‘Je bent vast moe van het schoonmaken.’ Een vijfde figuur komt uit de badkamer en ineens is er muziek. Beukende beats. Een vrouwenstem zingt er onverstaanbaar doorheen. Ik schuif mijn voeten tegen elkaar. Een herhaling van ‘ik kom zo wel terug’ vult mijn hele denkvermogen. Ik krijg het alleen niet uit mijn strot. ‘Ik zou jou wel es zonder dat pakkie willen zien.’
Zeg iets trut. Er valt een asbak. Ik kom zo wel terug denk ik. Alle scheldwoorden, die ik wel kan vinden, gebruik ik om mijn toestand kracht bij te zetten. Iemand staat heel dicht achter me nu, ik voel zijn warme klamme lichaam dwars door mijn pakje heen. Zwembad. Nee. Tjeesus, ik bespeur geilheid bij mezelf.