Kwijt
door Thijs de Boer
De jongen was zijn kleine zusje kwijt.
En daarna stopte de moeder met ontbijt maken.
Het was pas toen de eerste sneeuw viel, dat de jongen alle hoop verloor.
Ze waren verstoppertje aan het spelen, en, nou, zij had gewonnen. Hij had het zelfs geroepen in de grotten achter de oude schuren. Zelfs een week nadat ze kwijt was, toen hij stiekem het huis uitging om haar te zoeken, riep hij: ‘Je hebt gewonnen! Kom maar naar buiten! Je hebt gewonnen!’
Het was zijn fout, zoveel wist de jongen wel.
Het was zijn fout, want hij was ouder.
Hij had overal naar haar gezocht voordat hij het de ouders had verteld. Hij had gezocht in het hoge graan. Waar zij zichzelf bijna altijd verstopte. Haar sporen in het graan maakten het altijd makkelijk om haar te vinden. Hij had gezocht in de oude schuren, waar ze eigenlijk niet mochten komen. Hij had gezocht in de grotten. Maar slechts een paar daarvan, en alleen tot zijn ogen niets meer konden zien.
Hij hield er altijd van hoe ze lachte wanneer hij haar vond. Het lachen met het kleine hoge gekrijs erin. En achter elke hoek of steen hoopte hij haar lachen te horen.
Maar nooit kwam er lachen.
In het begin waren er veel mensen in het huis. Mannen kwamen met touwen en zaklampen, en met de vader gingen ze weg op de wagens. De meeste keren gingen ze naar de grotten. Vrouwen bleven bij de moeder en de jongen, en niemand sprak ooit over het kleine meisje, behalve soms, wanneer de moeder begon te huilen.
Ze zeiden altijd dingen tegen haar wanneer ze huilde. Maar de jongen hoorde het nooit, omdat hij altijd de kamer uit moest.
Het was zijn fout, zoveel wist de jongen wel. En dat niemand zei dat het zijn fout was, maakte het alleen maar erger.
Het zoeken duurde dagen, weken zelfs, totdat de storm kwam. Voordat de storm kwam, werd het aantal mannen en vrouwen dat langskwam al minder en minder. Maar de storm zorgde ervoor dat iedereen definitief ophield met zoeken en dat iedereen begon met het herbouwen van hun huizen. De mannen van het dorp gingen nog wel steeds weg op hun wagens, maar nu kwamen ze steeds terug met hout, in plaats van het kleine zusje van de jongen.
Het huis waarin zij woonden, was ook van hout, maar dankzij de vier dikke stalen kabels die elke hoek van het huis verankerden aan de grond was het een van de weinige huizen die nog stonden.