appartement voor je aan het water. Singel 252. Schikt het morgenochtend, kwart over acht?’
‘Goed’, zegt ze.
Ze wil nog iets zeggen, hem bedanken of een vraag stellen, of iets belangrijks zeggen.
‘Dag,’ zegt ze zachtjes. En hangt op.
‘Dat huis is voor een ton boven de vraagprijs weggegaan,’ zegt Elise terwijl ze haar glas leegdrinkt. ‘Ik zeg tegen Kees, Kees dat ken je niet menen. En Kees zei dat hij ook nog nooit zoiets had meegemaakt.’
Marijn begrijpt ook niet waarom ze elke keer onaangekondigd bij haar op de stoep staat, vooral als ze net die ochtend wijn en bier heeft gehaald.
Ze leerden elkaar meer dan tien jaar geleden kennen tijdens een vakantiebaantje paprika's plukken in de kassen. Sindsdien blijft ze langskomen. Zelf is ze nog nooit bij Elise langs geweest.
‘Ik zeg tegen Kees, Kees zeg ik, ik verdien honderdduizend per jaar en ik kan hier in deze kutstad gewoon geen huis kopen,’ ratelt Elise door. ‘En alle prinsen zijn al bezet, dus die kunnen me ook niet helpen. Het is een godvergeten klerezooi.’
Elise schenkt zichzelf bij.
‘Heeft die buurvrouw nou zeil in de achtertuin gelegd? Waarom is dat?’
Elise kan goede vragen stellen.
‘Ik weet het niet,’ zegt Marijn. ‘Ze dweilt het elke dag.’
‘Het is vast woningbouw,’ zegt Elise. ‘Zo'n tuintje, daar betaal je hier zo een ton extra voor.’
‘Ze is elke dag thuis.’
‘Woningbouw,’ zegt Elise nog een keer.
Marijn denkt aan die ton.
Op het tafeltje, onder de wijnvlekken ligt de krant van vanmiddag. Op de voorpagina de foto van de nieuwe Zweedse pokerkampioene. Een blonde stoot van 23 met donkere zonnebril en petje die in de afgelopen twee jaar 1,7 miljoen euro won. ‘We speelden thuis al altijd spelletjes,’ staat in het bijschrift onder de foto, en klein daarnaast dat er die dag twee Nederlandse doden in Afghanistan vielen. Marijn denkt aan haar ouderlijke keukentafel en of ze misschien iets over het hoofd ziet. Iets waar ze vroeger vanzelfsprekend goed in was en wat haar nu fortuin zou kunnen bezorgen. Het enige wat in haar opkomt zijn de rijkelijk bespoten paprika's die Elise en zij elke zomer gingen plukken. Ik was er goed in, denkt ze. Ik was de snelste. Als haar baas niet ook zulke snelle handjes had gehad, was ze misschien wel gebleven.
Elise steekt nog een sigaret op, en drukt hem dan bijna meteen weer uit op een gebaksbordje.
‘Ik heb trouwens een baan voor je,’ zegt ze. Dat zegt ze ook altijd als ze teveel gedronken heeft. ‘Je werkt toch nog bij die bejaarden? Dat verdient toch helemaal geen ene moer? En al die enge kunstgebitten.’
‘Deze tanden zijn ook niet echt,’ zegt Marijn ineens. Ze tikt op haar twee voortanden.
Elise buigt naar voren en bestudeerd de tanden van heel dichtbij. Marijn zit met haar kiezen op elkaar en haar ogen halfdicht, Elise's hoofd wiegt heen en weer.
‘Dat zou je niet zeggen,’ zegt ze uiteindelijk.