Vergeefse strijd
door Ton Rozeman
Jan, puberteit. Het vlot niet met meisjes. Hij knutselt aan brommers. Later aan auto's, maakt niet uit, meisjes bevinden zich nog steeds aan de horizon, of daar voorbij. Merkt hij ze eens op, zien ze hem niet staan. Op zijn vierentwintigste voor het eerst met een vrouw naar bed - zij achtendertig. Een paar jaar later zijn tweede keer: andere vrouw, weer dat leeftijdsverschil.
Hij is de dertig gepasseerd als Katrijn zich aandient. Hij neemt haar in huis, heeft de hoop opgegeven op iets jongers, op iets leukers, op iets slankers ook. Katrijn, 130 kilo, of is het inmiddels 140 - ze is gestopt met zich te wegen, waarom zou ze dat nog doen? Toch niet voor Jan, die kan zo wel zien wat hij aan de haak heeft geslagen. Loopt ze hem voorbij (door het beeld als hij naar voetbal kijkt, met het eten dat ze liefdeloos voor hem op tafel zet), dan voelt ze steevast zijn afkeurende blik. Zijn commentaar op het eten: dat het in het vet drijft, dat een varken er overgewicht van zou krijgen, te veel calorieën. Alsof hij iets weet van calorieën, alsof hij een vergeefse strijd daartegen heeft gevoerd.
Ze komt het huis niet uit. Alleen voor boodschappen, om de voorraadkasten nog meer te laten uitpuilen met ongezonde rotzooi. Vriendinnen heeft ze niet, en als ze die wel zou hebben, Jan zou ze niet zien. Ze neemt nooit iemand mee hier naartoe, ach, wat zou het hem interesseren.
Na een paar maanden: plotselinge verandering, noem het een ommezwaai. Wellicht heeft Jan te lang geen vriendelijk woord tegen haar gezegd. Katrijn die in de hall voor de spiegel staat, beetje lippenstift, beetje mascara, haren opgestoken. Wanhoopsoffensief.
‘Wat moet dat?’
‘Uit met de meiden.’
‘Jij zeker!’
Is ze de deur uit: neuzen in haar e-mail. Uitnodiging door haar rondgestuurd, geadresseerd aan vriendinnen van twintig, vijfentwintig jaar geleden, nou ja, wat heet vriendinnen, ‘mensen die meer dan twintig jaar niets van zich laten horen zou ik zo niet noemen,’ en hoe heeft ze in godsnaam de adressen achterhaald? ‘Het lijkt me leuk iedereen weer te zien, lachen als vroeger, weet je nog, De Renbaan in Scheveningen, drinken tot je van je kruk af lazert, tegen onze ouders zeggen dat we bij Esmee logeren en intussen met jongens de hort op. Laat me weten of je komt.’
Het zal wel. Wat telt: Jan heeft die avond de bank voor zich alleen, niemand die door beeld loopt, hij warmt zijn eten zelf wel op, het raam open, haar zweetlucht het huis uit, ze mag wel vaker de hort op wat hem betreft.
De volgende avond alles bij het oude. Hoewel, ze loopt nu niet alleen door beeld, ze praat ook door de wedstrijd heen. Hoe gezellig het was, vóór zijn tijd, vroeger, gisteravond. ‘Zo gelachen met Esmee en Esmeralda en Nathalie en Desiree en wie er allemaal nog meer waren.’
‘Nu weten we het wel, Katrijn’.
Voor herhaling vatbaar, paar weken later gaat ze nogmaals. De avond daarna dezelfde laaiende verhalen. De keer daarop: de meute bij Katrijn en Jan over de