van aantrokken. Mijn moeders oom Hero bijvoorbeeld, had de gewoonte van gekke Jantje overgenomen om kinderen te leren vloeken. Voor elke keer dat je godverdomme zei, beloofde hij een dubbeltje. Mijn broertje wist het zeker: hij werd later scheepsarts, net als gekke Jantje.
De familie bestond uit praktische zakenlui en romantische dromers. Die combinaties hielden elkaar in evenwicht. Mijn grootmoeder Grietje de Vries, die de spil van de familie was, trouwde met Willem Zandstra. Hij kwam uit een familie van bevlogen idealisten. In het Friesland van eind negentiende eeuw betekende dat, dat je voor het socialisme, Domela Nieuwenhuis en Troelstra was. Er wordt een socialistisch voorvechter Willem Zandstra genoemd in het boek van Geert Mak, De eeuw van mijn vader. Maar die was het niet. Dat was weer een oom van Griets man.
Troelstra vertrok in 1893 naar Utrecht, toen zijn socialistische beweging steeds meer aanhangers kreeg. Griets man ging hem achterna. In Utrecht is mijn moeder geboren, maar de eerste jaren van haar leven logeerde ze vaker bij haar grootouders Jitze en Rigtje in Leeuwarden. Griet kwakkelde met haar gezondheid. Vervolgens trok Troelstra naar Den Haag, waar de regering zetelde. Mijn opa Zandstra, Griet en hun drie kinderen gingen mee. De sdap vestigde zich in een pand op de Prinsegracht, dat deftig ‘Het Gebouw’ werd genoemd. Het was een monumentaal classicistisch patriciërshuis uit de achttiende eeuw, dat aanvankelijk nog veel te groot voor de socialistische beweging was. Daarom kon het gezin van mijn opa en oma daar gemakkelijk wonen. Griet, dochter van hard werkende, goed verdienende stadsfriezen, had niets met het socialisme. Dat was iets voor arme dagloners, die op de velden werkten. Ze sarde haar man zoveel ze kon. Was het 1 mei, dan stuurde ze de drie kinderen in de optocht mee met oranje sjerpen om, ‘omdat ze geen rode had’.
‘Het Gebouw’ werd de zoete inval voor de familie uit Friesland. Den Haag was tijdens de Eerste Wereldoorlog en in de roaring twenties een mondaine, internationale stad, waar je leuk kon winkelen bij de Bonnetterie en dansen op Scheveningen. Er werd daar wat doorgezakt en afgelachen, terwijl opa Zandstra in de vergaderzaal het socialisme beleed. Ook Tetje nam deel aan de gezelligheid. Eenmaal per jaar werd ze voor een week uit haar Leeuwardense tehuis naar Den Haag gehaald. Toen Griet in 1938 dood ging, heeft mijn moeder die taak op zich genomen.
Tante Tetje kenden wij wel. Ze stonk een uur in de wind. Eerst werd ze door mijn moeder onder de douche gezet en kreeg ze schone kleren aan. Daarna kreeg ze een mand op haar schoot waar ze zich de rest van de week mee kon amuseren. Er waren in de war geraakte bollen wol van een heel jaar in die mand verzameld, die tante Tetje als geen ander uit de klit kon halen. Ze negeerde de rest van ons gezin totaal. Als mijn moeder wel eens vroeg of ze wist wie ik was, zei ze zonder op of om te kijken: ‘'t Zal Margriet wel wezen.’ Mijn vader ging in de weken dat tante Tetje kwam, liefst in een hotel.
Gekke Jantje ging in Amsterdam medicijnen studeren. Hij kende er Simon Vestdijk van de hbs in Leeuwarden, schreef inmiddels zelf gedichten, kende wat schrijvers en uitgevers in Den Haag en ging 's zomers dansen in Palais de Danse op Scheveningen. Natuurlijk logeerde hij dan bij Griet. Hij bleef altijd maar een paar dagen, dan was het weer genoeg geweest. Als gekke Jantje er was, had mijn opa het helemaal zwaar te verduren. Jan Slauerhoff minachtte het socialisme.