Deze maand
Men zegt dat het beter is alle hoop te laten varen, want dan raakt men zelden teleurgesteld. Dat klinkt goed, maar ik betwijfel of het een vruchtbare levenshouding is. Het zal liggen aan het pathologisch optimisme waaronder ik gebukt ga, maar ik begin elke dag vol hoop op leerzame inzichten en behartenswaardige gedachten. Toegegeven, niet zelden stapelen de decepties zich reeds op voordat het licht wordt en laten de inzichten tot lang na zonsondergang op zich wachten, maar de nieuwsgierigheid die voortspruit uit hoop - hoe ijdel ook - maakt veel goed.
Ik kan dan ook niet zeggen dat ik teleurgesteld was door twee publicaties die de afgelopen maand mijn pad kruisten. Misschien voelde ik me licht beteuterd, omdat bleek dat ik me wederom had verkeken op de menselijke hang naar dwaalleren en bijgeloof. De ene publicatie was het openingsartikel in een opiniebijlage van een landelijke kwaliteitskrant door een filosoof, en de andere was de oratie van een hoogleraar in de geschiedtheorie. Hun namen doen er niet toe, omdat het hier alleen gaat om het misverstand dat zij verwoordden. Want hoe verschillend de stukken ook waren (het ene handelde over het belang van de religie voor de moderne mens, of zoiets; het andere over het belang van ‘ordentelijke geschiedschrijving’, of zoiets), zij deelden een kwaal die men grappig zou kunnen noemen indien ze niet zo verontrustend was.
In het ene artikel werd onder de kop ‘Godsdienst beschermt de mens tegen de pretentie van de wetenschap alles te kunnen verklaren’ betoogd dat ‘het individu’ zich in een ‘acute legitimiteitscrisis’ bevindt, omdat de wetenschap beschrijft ‘hoe de objectieve werkelijkheid werkt, maar daarvoor de prijs heeft moeten betalen van een methodische blindheid voor iedere subjectieve werkelijkheid’. De triomfantelijk conclusie luidde: ‘En precies op dát punt komt de godsdienst om de hoek kijken.’
Alsof dit niet genoeg misverstand is - indien wetenschap al pretenties heeft, dan luidt die juist dat zij niet alles kan verklaren, iets dat van religie niet kan worden gezegd - werd in het andere stuk door de hoogleraar gesteld dat historici niets hebben aan ‘de bètapositie’ inzake wetenschap, want die berust op het ‘methodische monisme’. Immers, ‘geschiedtheoreten’ hebben geconstateerd dat men met de wetenschapsfilosoof Karl Popper in de hand ‘allerlei interessante vragen niet zou mogen stellen.’
Het gaat in beide gevallen om meer dan misverstand - Popper betoogt juist dat alle vragen legitiem zijn, maar niet alle antwoorden -, het gaat om symptomen van een kwaal. Hier wint de geopenbaarde waarheid het van openbare argumenten. Anders gezegd: hier wint een elitair, sjamanistisch en in essentie ondemocratisch wereldbeeld het van het moeizaam openlijk struikelen van wankel argument naar wankel argument. Zonder het te weten - hoop ik - keerden de filosoof (vooral hij) en de hoogleraar zich tegen de grootste bevrijdende, democratiserende en emanciperende macht in de westerse geschiedenis: de wetenschappelijke geesteshouding, de drang naar kennis, de nieuwsgierigheid.
Tsja, en dan bekruipt je toch tegen beter weten in een gevoel van teleurstelling. Want je beseft weer dat de ontintellectualisering begint aan de universiteit. - bb