zonder belang, omdat een deel van de huidige ‘opinion leaders’ en bestuurders het eigen (groeps-)verleden op deze wijze heeft leren negeren en verdonkeremanen. Hoe meer zij werden opgenomen in de elite van dit land, des te nijverder deed men mee met de rustgevende gedachte dat zij er ‘in feite’ altijd al dezelfde opvattingen op na hadden gehouden als het maatschappelijke midden waar in Nederland de macht huist: ‘in ons hart waren we eerder liberalen dan revolutionairen’, ‘eigenlijk steunde ik Joop Den Uyl en niet de Rode Jeugd’, ‘die Noord-Vietnamezen waren ook geen lievertjes’, ‘uiteindelijk waren wij voorvechters van het vrije woord en tegen de ddr’.
Het retoucheren van het verleden gebeurt zo ter rechter en ter linkerzijde en is een kenmerkend aspect geworden van onze publieke discussies. In Nederland komt men met dit soort historische onoprechtheid en gegoochel vrij makkelijk en zonder schade of schande weg. Als je dertig jaar geleden nog de Sovjet-Unie een ‘vredesmacht’ hebt genoemd, of de Berlijnse Muur een ‘historische noodzakelijkheid’, dan doe je, nu die beide zaken er niet meer zijn, gewoon alsof je daarin nooit hebt geloofd. En die enkele kwaadaardige historicus die je aan al je oude wijsheden durft te herinneren, is makkelijk weg te jagen met een ‘hij, met zijn oude koeien’.
Het resultaat van deze angst voor tegenstellingen is dat in ons land de dat jaren zestig vooral een vreedzame versmelting betrof van de een zittende en een aanstormende machtselite, hetgeen zich ook uit in het nostalgisch-vertederende perspectief in veel stukken ter herdenking van ‘1968’. Dat is in ons omringende landen wel enigszins anders; daar worden ook buiten de kring der historici nog steeds harde debatten gevoerd over controverses uit het verleden. Hier zijn die tegenstellingen allang gesmoord onder de zware deken waarmee in ons land vanouds de eenheid wordt bewaard dan wel hersteld.
Een mooi voorbeeld van dit ‘wegpraten’, of althans het met consensuspraat proberen te overbruggen van een diepe culturele kloof in het Nederland van de jaren zestig, is te vinden in de bundel Andere Katholieken (Nijmegen 2000) van de Nijmeegse historicus Paul Luykx. Hoewel dit boek al enige jaren bestaat, is tot op heden nergens opgemerkt dat het duidelijk de neiging demonstreert een beeld van continuïteit op te dringen aan de Nederlandse geschiedenis door het verleden ‘moderner’ voor te stellen dan het in feite was.
Laat ik vooropstellen dat de auteur qua intenties geen enkele onoprechtheid te verwijten valt. Hij komt ruiterlijk voor zijn historische wensdenken uit. En hij is ook eerlijk genoeg om zelf heel wat materiaal te presenteren dat haaks staat op zijn eigen stelling, namelijk dat Nederlandse rooms-katholieken in de periode voorafgaand aan 1960 veel moderner waren dan vaak wordt aangenomen en dat zij eigenlijk ‘normale mensen’ (sic) waren. Dit is geen consequentieloze opvatting, want het roomse geloof heeft in Nederland altijd de meeste aanhangers gehad, en het betreft hier verreweg de grootste religieuze minderheid van de toenmalige bevolking.
Luykx' theorie is dat we in Nederland nog steeds last hebben van het abusievelijke historische beeld van een succesvolle, alomvattende confessionalisering en verzuiling, die pas werd doorbroken in de jaren zestig. Dat beeld is volgens de Nijmeegse historicus onjuist: de rooms-katholieke zuil wankelde volgens hem reeds lang vóór de jaren zestig, want ze stond altijd al op een poreus voetstuk. De Nederlandse katholieken hielden zich immers al tijden niet meer aan bisschoppelijke vermaningen. Luykx spreekt van talrijke conflicten en wrijvingen met alsmede verzet tegen het kerkelijk gezag. Die zaken speelden al tijden maar begonnen pas in de jaren vijftig succes op te leveren en liepen in het volgende decennium uit op massale ontkerkelijking.
Hoewel antipapisten en ook veel historici volgens Luykx in de verzuiling niets anders wensen te zien dan een monolithische beeld van klerikale heerszucht enerzijds en gedweeë volgzaamheid van de roomse kuddes anderzijds, waren de Nederlandse rooms-katholieken in zijn ogen ook vóór de jaren zestig ‘moderner’ dan dit traditionele perspectief suggereert. Zo bestond er immers voor 1960 wel degelijk al een vorm van geboortebeper-