Vrij in '68
door Margriet de Koning Gans
Als we op weg gaan naar Osaka en vanuit Arashiyama in zuidwestelijke richting rijden, vraag ik het hem. Sinds wanneer hij dan Vrijman heet, terwijl er Hulsebos in zijn paspoort staat. Hij vertelt dat toen hij als jongen in het verzet ging, hij deze geuzennaam bedacht. Dat het een definitieve breuk met zijn jeugd was, dat het uitbreken van de oorlog voor hem een grote bevrijding is geweest. Hij was toen ook communist geworden.
‘Was daar dan ook communisme voor nodig, voor je bevrijding?’ vraag ik. ‘Je kunt het ook overdrijven.’
‘Nee, zo zat dat niet,’ zegt hij. ‘Het was dank zij mijn kleutertrauma's, mijn jeugd in de padvinderij, mijn puberteit in het verzet, mijn verslaafdheid aan grote ideeën, filosofieën en andere drugs, dank zij mijn capaciteiten en gebreken, dank zij de rede van Stalin op het zestiende congres van de communistische partij, dank zij mijn angst voor armoe, mijn cynisme, mijn ego, mijn cassius-clayisme “I am the greatest”, mijn blinde bewondering voor de Picasso's, de Strawinsky's, de Churchills, ook gruizige, slordige, slijtse maar dichterlijke en dwars door alles heen levende persoonlijkheden, die voortdurend op zoek naar zichzelf waren...’
‘Hallo kameraad,’ onderbreek ik hem, ‘We moeten nu even op het verkeer letten.’
Maar Jan is los. Hij vertelt hoe hij als journalist op een keer een partijbijeenkomst moest verslaan en dat hij toen spontaan was opgesprongen en de Internationale had meegezongen. Hij had er tranen van in zijn ogen gekregen. Eindelijk een doel om voor te leven!
Ik vertel hem over mijn opa, die altijd met tranen in zijn ogen terug zat te denken aan de glorietijd van Troelstra. Mijn opa leerde zijn kleinzonen over politiek te discussiëren. Als ze iets zeiden wat hem beviel, kregen ze na afloop een briefje van vijf. En ik denk aan mijn oma, die haar kinderen een oranje sjerp omdeed voor de 1 mei-optocht, omdat ze geen rode had. Ik heb haar nooit gekend, maar hoorde dat ze Troelstra te ver vond gaan.
‘Hier moet je volgens mij rechts aanhouden, want anders komen we in zee terecht,’ zeg ik.
‘Ja lieve kaartlezeres,’ roept Jan opgewekt, ‘alles onder controle. Maar Feuerbach, Hegel en Marx, de communistische partij, hebben mijn denken voorgoed verkankerd en er voor gezorgd dat bij alles wat er in mijn leven gebeurt het gevoel van maatschappelijke survival altijd nummer één staat, de zegeningen van de dialectiek die elke nood toejuicht omdat er dan weer een deugd van te maken is.’
Hij vertelt over zijn jeugd, een verhaal waarin het werkelijk voortdurend pijpenstelen regent en overal lekkages zijn, in de hele Jordaan. Die kon zijn vader dan gelukkig repareren omdat hij loodgieter was. Alleen jammer dat niemand kon betalen. In de keuken een paar korsten brood die over de tafel werden geschoven. Jan moest altijd pinda's doppen op een krant. Zijn vader maalde die dan fijn in de koffiemolen, om er met slaolie pindakaas van te maken. Dan word je vanzelf wel communist.