Dit evidente euvel in Franse ogen bracht mijn chef bij de juridische dienst van de Europese Commissie, Jacques Amphoux, regelmatig tot een staat van bijna wanhoop. Hij eiste van mij dat ik mij bekwaamde in de kunst van de Franse politieke retoriek om niets inhoudelijks te zeggen alvorens de voorzitter bij naam en titel was genoemd, waarna een inleiding, een hoofdthema en een conclusie dienden te volgen die literair verantwoord en gewichtig alsmede langdurig dienden te klinken, zonder dat enige concessie terzake het behandelde onderwerp werd gedaan. Deze kunst heeft in Europa trouwens tamelijk lang standgehouden, mede omdat generaal de Gaulle als eis voor de toetreding van Britten, Ieren en Denen stelde dat ambtenaren uit deze nieuwe lidstaten het Frans perfect machtig waren.
Toch heeft het Frans als voertaal de uitbreiding naar 27 lidstaten en 23 talen niet kunnen overleven. Tegenwoordig heeft, zoals te verwachten was, het Engels de overhand gekregen, althans in de eigenaardige vorm die niet ten onrechte ‘Eurospeak’ wordt genoemd. Deze Eurospeak is niet echt literair verantwoord, maar helpt wel om de polylinguïstische woekering iets in te dammen.
Toch zullen voorlopig filologen nog een zeer goede boterham kunnen verdienen bij de Unie. Omdat Europese parlementariërs niet worden gekozen op basis van hun taalkundige kennis zal het veeltalenregime zeker gehandhaafd blijven, althans wat het spreken betreft. Er is wel geopperd dat de vertolking beperkt zal gaan worden, net als in de ambtelijke dienst bij alle instellingen waar alleen nog in Engels, Frans en Duits wordt gewerkt. Dit heeft echter al meteen talrijke protesten opgeleverd, vooral door Italianen, Spanjaarden en Polen. En natuurlijk door de Vlamingen, die toch al vaak klagen over de Nederlandse meegaandheid op taalgebied.
Met het taalprobleem heb ik zelf dikwijls te maken gehad. Dat kwam omdat ik als Europarlementariër het idee koesterde dat het erom ging een boodschap over te brengen aan diegene voor wie die bestemd was, soms het dienstdoende lid van de Europese Commissie soms collega's die je hoopte tot jouw standpunt te kunnen bekeren. Het Nederlands is daarvoor een beperkt instrument, want we zijn samen met de Vlamingen slechts een kleine taalgroep van zo'n veertig leden op de 785. Maar zodra ik mij in de vergaderingen bediende van een van de andere talen die ik redelijk spreek (Frans, Duits, Engels en Italiaans), kreeg ik steevast nijdige opmerkingen. Het geklaag kwam liefst van drie kanten: van de Vlamingen, van de Nederlandse tolken (die vreesden voor hun baantje) en van de griffiedienst die het volledig verslag moest opstellen en vond dat mijn talenkennis weliswaar niet slecht was, maar toch niet goed genoeg om er echt mooi en taalkundig correct verbatim verslag van te kunnen doen.
Toch deed ik het steeds weer, al was het alleen maar omdat het vertolken vaak juist de Babylonische spraakverwarringen vergrootte. Dat zit zo: als ik in het Nederlands iets opmerkte, bijvoorbeeld over de scheepvaart, en mijn Griekse collega, vertegenwoordiger van het land met de grootste vloot in Europa, daarop moest reageren, ging de vertolking doorgaans met een tussenstation. Eerst werd het Nederlands vertaald naar het Engels en dan van het Engels naar het Grieks. De tijdsachterstand van de vertolkte tekst in je koptelefoon beliep daarom soms wel twee zinnen of meer.
Niet alleen ging er op die manier nogal wat van de oorspronkelijke uitdrukking verloren, maar er trad een nog lastiger probleem op. Als ik wilde dat die Griek reageerde op iets dat ik zei, kon ik op het moment dat ik mijn opvatting uitsprak niet aan zijn gezicht zien hoe dat viel en mijn betoog dus ook niet in een daaropvolgende zin bijsturen of corrigeren. Hij zat immers met een koptelefoon op en was waarschijnlijk nog twee zinnen op mij achter. Als hij dan instemming of afkeuring moest laten blijken, was ik al weer een heel stuk verder in mijn betoog, dat dus als het ware in het semantische duister werd gehouden.
Dit semantische duister strekt zich ook uit over onparlementair taalgebruik. Laat ik een voorbeeld geven dat alle Nederlanders kennen. Toen onze kroonprinses Maxima, van oorsprong Spaanstalig, haar eerste persgesprek hield en de uitdrukking ‘een beetje