anders gekleed gaan, zijn niet zo maar ‘anders’, zij zijn ‘de ander’ - en dat staat voor de doorbreking van de consensus. In dit opzicht heeft de opwinding over de film van Geert Wilders veel overeenkomsten met de opwinding over boerka's, boerkini's en het al of niet handen schudden door fundamentalistische moslims. Wij lijken niet in staat ieder het recht op z'n eigen dwaalleer te gunnen. Wij zijn onmachtig schouderophalend afwijkende opvattingen te toetsen aan de wet en niet aan een ethisch oordeel.
Het is in dit verband ook wel bijzonder ongelukkig - en enigszins verontrustend - dat de film van Geert Wilders in het bijzonder vanuit religieuze hoek op voorhand tot morele afkeuring heeft geleid. En dan betreft het niet alleen imams die betogen dat de heiligheid van de Koran boven de vrijheid van meningsuiting gaat, maar ook de veroordeling door christelijke gezagsdragers. En ik bedoel vooral de vermenging daarbij van christelijke zedenpreken, al dan niet politiek correcte afkeer van het anti-islamisme van Wilders en de onverholen neiging tot immunisering van religie tout court als object van kritiek.
Iedereen heeft het recht zich zorgen te maken over gebrek aan hoffelijkheid jegens geloofsaberraties, maar hier speelt wat anders. Hier speelt een vermenging van ideeën met belangen. Hier klinkt de boodschap dat religies het alleenrecht op ethiek hebben, dat zij het monopolie hebben op de definitie van ‘respect’ en dat zij de hoeders zijn van de consensussamenleving.
Dit is uiteraard onzin. Eerlijk gezegd heb ik niet zo'n hoge pet op van de ethische diagnoses van welke kerk dan ook. Religieuze voormannen hebben steevast een deplorabele neiging tot grote woorden en radicale standpunten. Hierbij behoeft men slechts te denken aan het feit dat de Nederlandse Raad van Kerken in de jaren zeventig meende dat het minderhedenbeleid van het kabinet Den Uyl associaties opriep ‘met de Zuid-Afrikaanse apartheid’. En men behoeft ook slechts te denken aan het feit dat na de oproep door Khomeini tot moord op Salman Rushdie vanwege diens Duivelsverzen, zowel het Vaticaan, de aartsbisschop van Canterbury en de opperrabbijn van Israël de kant van de ayatollah kozen en zich keerden tegen ‘de belediging van heilige boeken’.
Het gaat mij er niet om Geert Wilders te verdedigen, maar wel om het recht te verdedigen vraagtekens te plaatsen bij de opvatting dat religie een mens beter, ethischer, wijzer, milder en respectvoller maakt. Het feit dat de kwestie Wilders zo uit de hand is gelopen, heeft alles te maken met het feit dat Nederland nimmer volledig is ontzuild. Wij bleken niet in staat onze schouders op te halen over een opinie, noch in staat verre te blijven van de moraaltheologische reflexen van onze collectieve consensusdrang.
Men kan de obsessie met Wilders en zijn film ook wijten aan de infantiliteit van de moderne media, maar dan vergeet men dat wij de media krijgen die wij verdienen. De echte vraag is waarom wij Nederlanders niet bij machte zijn te reageren op al het gekrakeel volgens het adagium van Voltaire: ‘Je ne suis pas d'accord avec ce que vous dites, mais je me battrai jusqu'à la mort pour que vous ayez le droit de le dire.’
Misschien komt het wel omdat Voltaire dit nooit zelf heeft gezegd. Deze pijler van de waarachtig tolerante geesteshouding werd hem lang na zijn dood in de mond gelegd door Evelyn Beatrice Hall, die onder het pseudonym S.G. Tallentyre in 1906 het boek The Friends of Voltaire schreef en daarin haar held laat zeggen: ‘I disapprove of what you say, but I will defend to the death your right to say it.’ - Dat klinkt goed in het Engels, fraai in het Frans, maar helaas veel te zelden in het Nederlands. - bb