van literaire tijdschriften ligt wellicht ook eerder aan de overdaad van drukwerk dan aan het wegkwijnen daarvan. Wel zijn er twee aspecten die nadere overweging waard zijn. In de eerste plaats vormden de jaren zestig en zeventig een uitzonderlijk ijkpunt. Het opleidingsniveau van Nederland was gestegen, maar de media hielden hiermee geen gelijke tred (er waren twee tv-kanalen; de kranten hadden nauwelijks bijlagen, er was geen internet). Tegenwoordig is de situatie omgekeerd: het opleidingsniveau neemt af (althans het intellectuele gehalte daarvan) en de media zijn geëxplodeerd in een brij van woorden, beelden, geluid en opinie.
Overigens is dit geen reden tot pessimisme: in de chaos zal vanzelf weer een zekere behoefte ontstaan aan hoogdrempelige publicaties. Die behoefte zal nimmer groot zijn, want in tegenstelling tot wat wij onszelf wijsmaken, is Nederland helemaal geen land met een literaire of intellectuele belangstelling. In de Verenigde Staten en Engeland ligt dat iets anders; daar lijken sommige literaire tijdschriften al aan een soort wederopstanding bezig. Zo is de oplage van de The Paris Review de afgelopen jaren gestegen van 4800 exemplaren naar meer dan 13.000 exemplaren, heeft het door Dave Eggers opgezette blad McSweeneys's nu een oplage van meer dan 20.000 exemplaren, en heeft Granta na een aantal mindere jaren weer een wereldwijde oplage van 50.000. Deze ontwikkeling trok zelfs de aandacht van The Observer en The Guardian - anders dan in Nederland, waar de kranten helemaal niets meer schrijven over literaire tijdschriften.
waarom schrijven de nederlandse kranten niet meer over literaire tijdschriften? - Deze vraag werd op de bijeenkomst in De Balie voorgelegd aan vertegenwoordigers van de pers. Het antwoord luidde dat ‘er geen plaats voor is’, en dat ‘andere redacties het een moeilijk onderwerp vinden’. Dit is onzin. De beste rubrieken over literaire tijdschriften stammen uit de jaren zeventig en tachtig, toen de kranten een stuk dunner waren dan tegenwoordig. In die tijd volgde men ook buitenlandse literaire tijdschriften zoals La Quinzaine Littéraire of Nouvelle Revue Française of Freibeuter. Waarschijnlijk dient het antwoord gezocht te worden in de veranderende Nederlandse journalistiek. Er zijn drie ontwikkelingen die fataal bleken voor rubrieken over literaire tijdschriften. In de eerste plaats de krimpende intellectuele horizon van de media; in de tweede plaats het oprukkende middelbare-school-perspectief op literatuur; in de derde plaats de neiging om geen mening, geen letterkunde, geen werkelijkheid buiten de eigen krant te willen of kunnen zien. Dit laatste is het journalistieke ‘we rule this country’-syndroom, dat ook literaire journalisten heeft veranderd van waarnemers in opiniemakers.
werkt de subsidiëring van literaire tijdschriften? - Jaarlijks besteedt het Nederlands Literair Productie en Vertalingenfonds 285.000 euro om de literaire bladen te steunen, te stimuleren en te promoten. Deze subsidie blijkt niet erg succesvol. De neergang van het abonneeaantal en de oplages is zelfs het grootst geweest bij de tijdschriften die het nlpvf de afgelopen jaren een extra premie gaf omdat ze in de ogen van het Fonds ‘uitzonderlijk goed’ waren. En anderzijds is Hollands Maandblad, dat tussen 1997 en 2004 weigerde subsidie te accepteren uit onvrede met het systeem, thans het literaire tijdschrift met de grootste oplage. Omdat in 2004 een herziening van het systeem werd beloofd, ontvangt dit blad sinds dat jaar weer een standaardsubsidie, in afwachting van de stelselherziening.
Het huidige systeem - met zijn nietszeggende ‘rapporten’ van een leescommissie, met de conserverende en verslavende werking, en met de regel dat succes (ook incidenteel succes met themanummers) resulteert in vermindering van de subsidie (die is gebaseerd op ‘exploitatietekorten’) - werkt evident contraproductief, en dient net als literaire subsidies in het algemeen op de helling te gaan. Literatuur is niet zielig, literaire tijdschriften zijn niet zielig, en uitgeverijen die literaire tijdschriften onder hun hoede hebben, zijn evenmin zielig.
Bovendien zijn tijdschriften er om op te komen en weer ten onder te gaan, want het is zoals Cyril Connolly zei: ‘Een literair tijdschrift leeft even lang als een hond: zodra hij niet meer kan bijten, heeft hij geen functie meer.’ Tandeloze honden subsidieert men ook niet.