ters van universiteiten gemiddeld alweer ruim 185.000 euro. Koploper was de voorzitter van de tu Delft met 246.000 euro, gevolgd door de voorzitters van de Universiteit Utrecht (219.000) en Wageningen ur (210.000).
Ook bestuurders van hogescholen stonden trouwens al in 2000 met hun gemiddelde van 96.000 euro hoog boven bestuurders van grote steden (84.000) en provincies (83.000). Sindsdien zijn de salarissen van hbo-voorzitters in niet geringe mate verder gestegen: tot gemiddeld meer dan 130.000 in 2005, toen al ruim hoger dan de minister-president. Er was een uitschieter van 227.109 euro voor de collegevoorzitter van InHolland, de slechts beoordeelde hogeschool van Nederland, maar ook de voorzitters van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (223.900), Fontys Hogescholen (179.000), Avans Hogeschool (177.714), de Hogeschool van Amsterdam (177.250) en de Hogeschool van Rotterdam (175.667) kwamen er niet bekaaid vanaf.
Het salaris van bestuurders in het hoger onderwijs wordt in principe begrensd door het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren (bbra). Maar in het hoger onderwijs kunnen Raden van Toezicht extra toeslagen toekennen. Daar wordt aan de universiteiten veel gebruik van gemaakt; gemiddeld wordt daar meer dan 20 procent bovenop het basisloon betaald aan bestuurders.
Van de dreiging door minister Plasterk om in te grijpen, is weinig meer vernomen. Wel van het koele cijfer dat 38 procent van de pabo-studenten aan de instellingen van de hierboven gememoreerde hogeschoolbestuurders niet bij machte bleek een taal- en rekentoets voor twaalfjarigen met goed gevolg te maken, en derhalve hun opleiding moesten staken. En tevens is nu door een Europees onderzoek vastgesteld dat studenten aan de Nederlandse universiteiten van de hierboven gememoreerde universiteitsbestuurders zowat het minste aantal uren besteden aan hun studie van alle Europese studenten, en dat hun ambitieniveau verreweg het allerlaagste is van het continent. Dit werd trouwens bekend vlak nadat het Centraal Planbureau becijferde dat het prestatieniveau in internationaal perspectief op Nederlandse vmbo's veel beter is dan op universiteiten, waar overigens nog altijd evenveel uitvallers zijn als op het laagste niveau van het nationale onderwijs.
En onlangs openbaarde Karl Dittrich, voorzitter van de nvao - de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie die als keuringsdienst voor het hoger onderwijs fungeert - dat bij 20 procent van de tot nu toe 223 universitaire bacheloropleidingen die werden gekeurd zelfs ‘de basiskwaliteit in het geding is’. Hij signaleerde nu officieel een endemisch gebrek aan diepgang en een chronisch gebrek aan studie-uren (niet zelden minder dan 20 studie-uren per week). Daarenboven loopt er volgens Dittrich in Nederland thans een hele generatie studenten rond met een evident ‘gebrek aan ambitie en zelfdiscipline’, waarbij de universiteiten zelf zorgen voor een ‘spiraal omlaag’.
Het is in dit licht waarschijnlijk niet overdreven om te stellen dat de nationale identiteit van Nederland inderdaad aan scherpte wint als we door de onderwijsbril van Ernest Gellner kijken. Er rijst in elk geval een even wonderlijk als interessant beeld op, met een spiraal omhaag als het zelffelicitatie en zelfgratificatie betreft, en een spiraal omlaag als de meest basale aspecten van onderricht betreft. In dit perspectief is het geen wonder dat hogescholen en universiteiten in ons land, zo blijkt nu wel, minder te maken hebben met onderwijs en intellectuele vorming dan met hun functie als reproductiemachine voor de blanke bovenklasse.
Ik durf hier niet te stellen dat er zoiets als een ‘nationale identiteit’ bestaat, en nog minder dat die interessant is. Maar indien ze bestaat, dan wordt ze waarschijnlijk niet in de eerste plaats bedreigd door Marokkaanse hangjongeren of Turkse vrouwen zonder taalbeheersing. Neen, ze wordt al jaren aangevreten door de wasem van decadentie, zelfverrijking, autisme, ontintellectualisering en ijdele pretenties die wordt uitgeademd door delen van de vaderlandse elite. De rot zet, net als bij bomen, van boven in.