‘Met Mary Brandsma,’ zei een stem.
Even wilde mij niemand te binnen schieten. Toen zag ik een forse blonde vrouw voor me, midden zestig. De collega van een kennis: Roma Mercks. Samen hebben ze een advocatenkantoor in Leiden. Werkte die Mary Brandsma nog? Haar kinderen waren toch al volwassen? Ik dacht dat ze was gestopt en tuinierde. We wisselden beleefdheden uit, ik keek naar mijn pols, een nat horloge wees vier uur aan.
‘Van Roma hoorde ik dat u bezig bent met een adoptieprocedure.’
Ik zei ja, probeerde de wijzerplaat droog te vegen aan mijn andere mouw.
‘Ik hoop dat u me kunt helpen. Ik zoek permanent onderdak voor een Chinese baby. Deze week nog.’
De arm met het horloge viel langs mijn lichaam. Ik zakte door mijn knieën, tot mijn billen de stoelzitting raakten. Slap maar waakzaam.
‘Eh, ja,’ zei ik terwijl ik pen en papier bij elkaar grabbelde.
Er was haast bij, vertelde ze. Ze wijdde uit over de feiten en omstandigheden, over de moeilijkheden en risico's, over de juridische randvoorwaarden en de burgerrechtelijke implicaties. De woorden gingen langs me heen. Ik had geen spullen. Geen ledikantje, geen luiers, geen zuigfles. Wat voor dag was het het? Woensdag. Jaja, ik had alles begrepen, zaterdag de baby ophalen in Leiden. Ja, geen dank, we hebben nog contact. Ik moest Martin bellen. Terwijl ik zijn nummer intoetste, zag ik het raam, streperig. De telefoon aan de andere kant ging over, ik bekeek de aantekeningen op mijn blocnote: Chin. echtpaar, vluchtelng., vijf jaar illegaal hier. Achtrnm: Li. Hier geb.: Yin Ying, meisje, nu vier mnd. oud. En daaronder met streep eronder: ‘Uit zetting fam. Li binnen een week, ouders mogen kind niet meenemen. Baby moet onderduiken voor kans op verblijfsvergunning!!!!!’
Er was veel om over na te denken in de drie dagen tot zaterdag, maar ik deed het niet. Samen met twee buurvrouwen sleepte ik een complete babyuitzet over de drempel. Het zweet prikte in mijn ogen.
‘Je hebt toch wel babyzalf gekocht?’ zei de een.
‘Waar staat je flessenwarmer?’ vroeg de ander.
Mijn moeder belde. ‘Maria, is het wel verstandig, wat je doet?’
Tegenover me kiepte een doos kleertjes van de tafel, ik probeerde hem tegen te houden met mijn been.
Mijn moeder aarzelde: ‘Ja, ik dacht, je zei “onderduiken”, alles gaat nu ineens zo buiten de legale procedures om, is dat nou wel verstandig...?’
‘Waar wil je de box hebben?’ schreeuwde Martin van boven. Hij had een dagje vrij.
‘Mam, ik bel nog, Martin roept.’
Ik liep de trap op. Verstandig? dacht ik, wie zit er in dit huis nog te wachten op Verstandig?
Om te adopteren, moet je iets goed kunnen. Je moet ‘de biologische ouders van het kind een plaats in je leven kunnen geven’. Een hele mond vol, maar de begeleiders van de ‘adoptiecursus’ die Martin en ik moesten volgen, willen dit soort zinsneden in je kop stampen tot je niet beter weet. Of het nou door die cursus komt of iets anders; het is verbazingwekkend hoe goed ik tegenwoordig kan omgaan met de problemen van een ander. Ik raakte niet