De beslissende vrouw
door Marinet Haitsma
Het regende en in mijn keel bonsde een ontsteking. Op tafel lagen boeken die ik beslist moest lezen om op de hoogte te zijn van postmodernisme, van jong talent en van hervonden engagement. Ik geeuwde en stak nog een sigaret op. Tussen deze boeken kon het doorslaggevende boek liggen voor mijn ontwikkeling, voor mijn carrière en voor mijn schrijverschap. Misschien ook niet. Het was een stapeltje met titels als Volksverhalen in het oude Nederland, De troost van de slapstick, In het water van Bonte Bladen, Het rood en het zwart. De enige overeenkomst die ik zag, was dat ik me blijkbaar steeds door mannelijke schrijvers liet inspireren.
Met een keel vol ijzerdraad dwaalde ik langs de boekenkast en greep naar het debuut van Pim Wiersinga, ook een voor mij beslissende man, van wie de literaire wereld al jaren niets hoorde. Gesmoord door de recensies? Bedolven onder belangrijke boeken? Ik liep zijn werkkamer in en vroeg het hem recht in zijn gezicht: ‘Je debuut werd veelbelovend genoemd. Schrijf je nog?’
‘Zeker. Laat me met rust.’
‘Wordt het een beslissend boek?’
‘Voor mij wel.’
Zo gemakkelijk liet ik me niet afschepen. ‘Pim, welk boek was voor jou zo urgent dat het voor een ommekeer zorgde, welk boek dwong jou te schrijven?’
Hij hoestte. ‘Er waren allerlei mooie boeken. Eh... Jules Verne, Cao Xueqin met De droom van de rode kamer.’ Hij pakte zijn eigen Honingvogels. ‘Kijk,’ wees hij, ‘er zitten minstens twee verwijzingen naar Cao Xueqin in het verhaal: een van mijn personages heet Li Baoyu, naar Baoyu in De rode kamer. En iemand in mijn boek leest De droom van de lege kamer wat zelfs een dubbele verwijzing is, omdat de echte keizer Guangxu gevangen werd gehouden in een lege kamer terwijl hij Xueqin las. En geen recensent heeft het ooit opgemerkt!’
We lachten bitter.
‘Maar,’ ging Pim verder, ‘schrijven begint niet met een boek. Het begint met een moment.’ Hij wilde me niet vertellen welk moment. Misschien was hij dat nu aan het schrijven.
Dit was me allemaal te onduidelijk. Daarom zocht ik een andere beslissende man op, de internationaal gelauwerde Torgny Lindgren, in het uiterste noorden van Zweden. Mijn held was zijn tuin aan het snoeien, as usual. Hij vroeg of ik bleef eten, met zijn familie. Ik schoof aan en at een koningsmaal, Lindgren is een geweldige kok. Later op de avond, toen we bij het haardvuur zaten, zag ik mijn kans schoon. ‘Torgny, vertel, wat was jouw beslissende boek. Waardoor raakte je aan het schrijven?’
Hij zuchtte misprijzend. ‘Ben je soms een criticus?’
Daarna liet hij me een portret van zijn grootmoeder zien. Een rijzige vrouw met een knoet en zwarte rokken. Hij keek ernstig en zei: ‘Dit was mijn boek: deze vrouw, mijn oma. Ze is dood. Maar ik praat dagelijks met haar in mijn hoofd. Kijk, haar mond is bruin van de pijp die ze rookte.’
Ik keek. ‘Wat was er zo onontkoombaar aan haar?’ vroeg ik.
Dat klonk onbeleefd maar Torgny glimlachte. ‘Ach,’ mompelde hij, ‘natuur-