In de krant las ik dat er een stuk tuig rondwaart in het bos. Een exhibitionist. Vroeger zou ik om zo'n zielenpoot alleen hebben gelachen. Maar nu is alles anders, één verkeerd woord doet het angstzweet bij me uitbreken. Ik baal ervan dat ik niet meer kan uitgaan. In clubs is het overal om je heen: ‘Hé lekker wijf, wil je koffie of thee bij 't ontbijt?’ Het rolt uit hun mond terwijl hun ogen een mengsel van begeerte, verkeerde grappigheid en angst voor afwijzing uitstralen. Vroeger was ik trots op alle aandacht die ik heerlijk hooghartig negeerde. Vroeger. Dat het fout zou gaan, was onmogelijk.
Ik schakel en kijk naar mijn onderarm die zich spant. Een ader zwelt op en loopt als een vertakte boomwortel naar mijn hand. Ik ben langer en sterker dan de meeste mannen. Dat besef doet de schaamte oplaaien. Het woekert in mijn hersenen en lijkt mijn hoofd in brand te zetten. Ik kan er niet meer tegen! Het liefst zou ik mijn schedel openrukken om het gevoel eruit te laten. Het moet weg!
Maar het gaat niet weg. Het wordt eerder meer dan minder. Eerst was het alleen 's nachts, nu wil het gebonk in mijn kop ook overdag mijn aandacht.
Op het laatste moment ben ik weer helder en stamp op de rem. Mijn voorganger heb ik niet geraakt, maar hij is zo dichtbij dat er geen muntstuk tussen mijn bumper en de zijne past. Ik blaas en hijg als een vrouw op zwangerschapsgymnastiek. Godverdomme, dat gaat een keer fout! Shit, misschien had ik toch naar dat mens van slachtofferhulp moeten luisteren. Alex vond het een goed idee, hulp krijgen.
Hij begrijpt het niet. Het kan me geen fuck schelen: die smerige stijve pik van die klootzak, mijn rauwe kut na afloop. Dat heb ik vaker gehad. Ik heb geen hulp nodig. Ik ben woest! Op mezelf. Hij heeft me in een paar seconden blootgesteld aan de waarheid. Ik ben een slappeling. Als een godvergeten zandkasteel stortte ik in elkaar: weg zelfverzekerdheid, pleite persoonlijkheid, voorbij het geloof dat ik alles kon. Niets is meer zeker. Ik heb nondeju geen stuiver prijzengeld meer binnengehaald. Zonder wildcard zou ik niet eens mee mogen doen aan het toernooi volgende maand. Als ik dit niet oplos voor die tijd verlies ik alles, mijn titel en mijn laatste zelfrespect.
Ik draai de snelweg op en accelereer. De auto schiet de linkerbaan op. Ik kan niet langer wachten en het interesseert me niet dat ik twee keer geflitst word. Nog even en ik heb haar, mijn lieve Nemesis!
Bij hondencentrum ‘Beau Bordeaux’ zeiden ze dat het zo'n twee weken zou duren, maar zij is nu al waaks. Alleen Alex laat ze bij me in de buurt komen - met tegenzin - en hem ziet ze dagelijks. Ik aai haar zachte, gerimpelde kop en glimlach om het kwijl dat uit haar bek druipt. Wat een beul! Haar glanzende, roodgele vacht valt soepel over haar gespierde lijf. Bloeddoorlopen ogen kijken liefdevol naar me op. Haar adoratie doet korsten groeien op mijn wonden. In haar ogen ben ik een almachtige godin. Toch ben ik slechts Lachesis, de verdeelster, ik bepaal de lengte van de levensdraad, niet meer dan dat. Maar zij, zij die alles voor mij wil doen, zij is mijn Atropos, mijn zuster die de draad doorknipt als ik dat wil.
‘Kom maar Nemesis, snoezepoes van me!’ koer ik zachtjes. Haar kwispelende staart stoot m'n halfvolle glas van tafel. Het spat op de plavuizen uiteen. Geeft niets. Ik gesp de met ijzeren noppen versierde halsband om haar kop. Alleen de grootste maat past. Ik grijns. Hij heeft geen schijn van kans! Ik hoef alleen maar