En wanneer ik de zakken met vastkokende aardappelen aan het stapelen ben, elektrocuteert mijn vader zichzelf met een föhn in bad.
Op weg naar huis maak ik een lijstje van mensen die ik moet bellen wanneer ik mijn vader vind. Wanneer hij hangt aan ons plafond. Of ligt op bed, of ligt in bad. In zijn eigen bloed of met een föhn.
En onder mijn lijstje van mensen schrijf ik: ‘Ik hoop dat ik later net zo'n goede vader word als jij.’
Thuis, voor de deur, staat nog geen politie of ambulance.
En ik doe de voordeur open en uit de woonkamer komen geluiden. Ik ga de woonkamer in, en binnen zit mijn vader in zijn pyjama met een blikje bier in de hand onderuitgezakt televisie te kijken. Op de televisie lopen honkballers tegen elkaar aan terwijl ze dezelfde bal proberen te vangen. En mijn vader is hard aan het lachen.
Mijn vader die zijn beloftes niet nakomt.
Hoe stom kan ik zijn.
Ik ga in de woonkamer zitten en kijk naar mijn vader. En ik wil tegen de mensen zeggen dat ze naar huis kunnen gaan. Dat hij leeft. Maar naast me ligt de kist met mijn vader nog steeds boven het gat.
Deze mensen in zwart die voor me staan, ze kijken naar me en ze luisteren naar me. En met mijn vader lachend op de achtergrond zeg ik tegen ze: ‘Lieve papa, voordat we afscheid nemen wil ik je graag bedanken.’
En in de weken en maanden daarna, wanneer ik op de fiets zit, of onder de douche sta, zeg ik: ‘Bedankt pap, dat je altijd zo goed naar me hebt geluisterd.’ En net voordat ik in slaap val of als ik aan het ontbijten ben, zeg ik: ‘Bedankt pap, dat je altijd zoveel tijd met me hebt doorgebracht.’
Overal maak ik aantekeningen. Op het karton, op losse velletjes en in schriften. En vervolgens werk ik ze uit tot volledige grafredes. Eerst één, daarna nog één.
En daarna, raak je de tel kwijt.
Enkele jaren later, inmiddels uit huis en in de grote stad, heb ik zoveel grafredes dat de hele stapel met moeite in één hand is vast te houden. Klaar om voorgelezen te worden. Klaar om mijn levende dode vader toe te spreken.
En op een dag dat ik bij mijn vader ben geef ik hem de hele stapel in een grote envelop.
Ik zeg: ‘Je mag hem pas openmaken als ik weg ben.’
Een week later krijg ik de envelop teruggestuurd. Ik maak hem open en op de bovenste grafrede zit een geel Post-it briefje met daarop geschreven: ‘Deze vind ik het beste, Succes, Papa.’
Ik heb daarna nooit meer grafredes voor mijn vader geschreven. Soms schrijf ik er nog wel eens één voor iemand anders, maar niet meer voor mijn vader.
Na de grafredes schreef ik nog wel verhaaltjes over hem waarin hij doodgaat. Maar nu is ook dat voorbij. In mijn laatste verhaal over mijn vader blijft hij zelfs leven.