‘Zie je Bart nog wel eens?’ Michel zat haar aan te kijken.
‘Computerbart bedoel je? Soms bij Lena. Ik heb hem laatst gevraagd wat voor laptop ik moest kopen.’
‘Hij heeft net zo'n auto als deze. Maar dan een automaat. Ken je zijn nieuwe vriendin?’
‘Nee.’
‘Die kon maar niet leren schakelen. Vier keer gezakt. Dus toen heeft ze haar rijbewijs gehaald zonder schakelen. En nou heeft hij een automaat gekocht, voor haar.’ Michel klonk kwaad.
‘Da's toch lief?’
‘Kun jij je dat voorstellen dan? Bart in een automaat! Ik heb hem gezegd dat het een castratie is. Dat dit ding er niet meer zit.’ Hij raakte even de versnellingspook aan, vlak onder haar hand.
‘Is dat zo?’ vroeg ze afwezig. De auto leek zichzelf te rijden, ze werd meegevoerd de aio op, koos automatisch haar favoriete afslag, gleed de Piet Heintunnel in.
‘Veel fijner dan de IJ-tunnel,’ zei ze op stellige toon, ‘als ik door Noord rijd denk ik altijd dat ik in een Oostblokland ben.’
‘Het is wel om.’ Michel schikte zijn haar met zijn vingers, scheefhangend om zichzelf in het rechterbuitenspiegeltje te zien.
Shit, ze moest hem nog in Oost afzetten. Terug naar de rechterbaan, de kade op, water achter bomen, nog een paar stoplichten, park, ziekenhuis, spoorviaduct en rechts Michels straat in, donker en lang, de zon was al achter de huizen. Naast de Alfa was een plekje vrij. Ze remde, schakelde terug, trapte de koppeling in, stond stil, draaide de contactsleutel om. Stilte.
Met het geluid van de motor vielen alle geluiden van de wereld weg. Langzaam kwamen ze terug, door het open autoraam. Kinderstemmen. Mussen. Radio's. Ook de geur van een stapel vuilniszakken tegen een boom.
‘Hier woon jij volgens mij.’ Ze hoorde zelf dat haar stem traag en laag klonk, een beetje als die van Lena. ‘Zullen we nog even ergens een hapje eten?’
Michel zweeg. Hij denkt er over na, dacht ze, hij denkt er echt over na.
Hij staarde uit het raam. Ze volgde zijn blik, die rustte op de oude blauwe Alfa. ‘Ik wou nog wat aan de auto sleutelen. Ik wil hem afhebben voor de herfst. Ander keertje graag.’
Daar was het park weer. Klimop over het roestige hek. Essie voelde de avondzon op haar linkerarm, elk haartje afgetekend in het licht. Het stoplicht bij de kade leek roder dan rood. Traag als een siroop zakte het licht naar groen. Daar was het water achter de bomen, helemaal glad, een tram rammelde voorbij, het leek of de auto zelf gas gaf en de bocht om gleed. Op de stoep onder de bomen was het al een beetje donker, op het roerloze water dreven vier zwarte meerkoeten achter elkaar. Een lijkstoet.
Het water zou lauw zijn en niet plonzen. Er zou alleen een zacht zuigend geluid zijn, en dan zou het water meteen op slot gaan. Niets meer. Slapen, heerlijk slapen als een kind. Ze sloot haar ogen en begon te tellen: een, twee, drie, vier.