Zet mij hier maar neer
door Cathelijn Schilder
‘Jezusnogantoe, heb je het gezien?’ vraagt hij als ze zijn kamer binnenkomt. Hij zit in zijn rolstoel voor het raam. Zijn haar is nog niet gekamd en pluizige plukjes steken af door het licht van buiten. Als een jongetje dat net heeft gegymd.
‘Heb je het niet gezien?’ zegt hij weer, ‘Tsjongejonge knetter. Was een ziekenwagen bij en alles!’
Marijn houdt haar jas aan. Ze pakt zijn jack van de kapstok en probeert hem er zachtjes in te wringen. Ze wil het liefst dat hij het niet in de gaten heeft.
‘Ik zie die vrouw aan komen lopen,’ zegt hij blijkbaar tegen zichzelf en zonder haar aan te kijken. ‘Hoge hakjes, kort rokje, helemaal voor elkaar. Knotje ook nog. En de dertien staat al klaar. Iedereen is ingestapt en zij komt aangerend.’
De eerste arm is in de mouw
‘Nou ja, rennen, dat ging natuurlijk niet met die hakken. D'r tasje slingert zo achter haar aan en dan ineens, de deuren van de tram gaan al dicht, maar ze rent nog steeds en dan struikelt ze. Tsjezus. Daar ging ze, hup, languit tegen de grond. Twee voortanden vliegen er zo uit. Als in een tekenfilm, zeg ik je, tjoep, zo in een boogje op de grond. Ik zie het gebeuren!’
Het bovenlijf een beetje naar voren duwen, de jas erachter langs.
‘En ze staat godallemachtig gewoon meteen op. Hup, hup, rokje recht, alsof ze nog probeert te doen alsof er niets gebeurd is, maar het bloed gutst over haar kin. Tsjezus, man, als in een film. En iedereen wijst naar die tanden die daar op de straat liggen. Ze liggen daar, ze liggen daar, roepen ze. Godchristemeziele.’
De tweede arm is in de mouw.
‘Mijn broer had ook een keer z'n tanden uit z'n mond,’ zegt hij wat zachter. ‘Maar dat was anders. Kwam ie thuis met een enorme grijns. Met een groot gapend gat. Maar ja, dat was mijn broer. En het was gewoon met voetbal. Hij vond het wel stoer of zo. Ze hebben kunsttanden erin gezet, maar daar moest hij drie dagen op wachten. Liep hij met dat gat rond. Dat was lachen joh.’
Ze kijken nu allebei uit het raam. Alsof de vrouw daar nog steeds is. Alsof de tanden er nog liggen. Alsof nog steeds te zien is dat op die stille, lege plek iets is gebeurd.
‘Het is koud buiten,’ gromt hij.
Marijn vindt het ook koud, maar heeft orders en ritst de jas dicht. Op andere dagen zou ze de dringende wens van de familie achteloos links laten liggen, maar nu niet. Het is iets chagrijnigs dat ze aan heeft vandaag, en het staat haar slecht. En het heeft met van alles te maken.
In de lift staat Elise, iets in het management van abn amro die drie dagen per maand als vrijwilliger werkt. Betaald door de bank, dat wel. Vandaag in kort ribfluwelen rokje met rode laarsjes. Gadverdamme, zo mooi nonchalant oud en rood alsof ze uit de ideale verkleedkist komen.
Als ik dat aandoe, denkt Marijn, dan denken mensen dat mijn oma is overleden.
‘Dag. Hoe gaat het?’ vraagt ze aan Elise. Maar die kijkt niet op van haar mobiele telefoon.