uitvechten, dat ging de mannenbroeders nog steeds te ver.
Geen wonder dat Van Mook na zijn smadelijk ontslag in oktober 1948 niets meer met Nederland te maken wilde hebben en vertrok naar het buitenland (hij ging aan de slag als hoogleraar in de VS, werkte nog een aantal jaren voor de VN en overleed in 1965 in Frankrijk). Bij zijn afscheid schreef hij bitter vanuit Indonesië: ‘Wij Nederlanders, die hier al die jaren hebben gewerkt [...] hebben in de laatste jaren [...] uit harde ervaring geleerd dat de kern en het kwaad van het kolonialisme liggen in de wilsoplegging uit de verte, vooral, wanneer die bepaald wordt door binnenlandsche partijverhoudingen in het moederland.’
Dat er sprake is van een aanzienlijke continuïteit in de gereformeerde houding bleek toen op de bedoelde middag aan de VU een vroegere hoofdredacteur van Trouw het woord nam. Hij sprak met grote afstandelijkheid en vroom schuldbesef over wat zijn krant onder leiding van zijn voorganger Sieuwert Bruins Slot in die jaren tot 1961 over Indonesië en Nieuw-Guinea had geschreven (van deze politicushoofdredacteur was de kreet ‘Gezag is gezag en rebel is rebel’, hoewel hij in 1962 inzake Nieuw-Guinea een ommezwaai maakte die hem de politieke kop zou kosten).
De spreker verzweeg echter in zijn gemoraliseer post factum hoe zijn krant jaren later onder zijn eigen leiding gelijksoortige hetzes als tegen Van Mook evenmin schuwde. Zo werd Frits Bolkestein door Trouw jarenlang omhuld met een zweem van racisme en rechtsradicalisme, omdat hij (eerder dan andere politici) ter wille van de integratie had geëist dat immigranten Nederlands moesten leren en zich aan Nederlandse wetten en gewoonten moesten aanpassen. Later heeft de hoofdredactie van Trouw daarover ook alweer schuld beleden, als ik goed ben ingelicht.
In elk geval was de bijeenkomst aan de VU een mooi voorbeeld van hoe men een ‘foutje’ uit het verre verleden wel wil erkennen, maar eenzelfde soort blunder in ander verband later met dezelfde hardnekkigheid blijft herhalen. Een gelovige laat zich nu eenmaal niet zo gauw uit zijn koers brengen. Het is blijkbaar gemakkelijk te leven met zondebesef, zolang de voorouders er maar gebukt onder gaan. De erfzonde stopt bij gereformeerden kennelijk bij de eigen voordeur.
Multatuli schreef ooit over de erfzonde dat het theologisch een ‘zotterny’ is, maar psychologisch een belangrijke waarheid bevat: ‘Wie dit over 't hoofd ziet, gelijkt den timmerman die by 't bewerken van eikenhout niet rekent op de kwasten’ (Idee 876).
Wat ik zag op de VU is een verschijnsel dat diep geworteld is in het Nederlandse geestesleven, en dat ook nu nog veel van ons denken en onze politiek bepaalt. Ondanks alle secularisatie van vroegere gelovigen is er nog heel wat geloofsijver, zendingsdrang en missiedrift overgebleven die de mogelijkheid tot politieke lering uit vroegere ervaringen drastisch beperkt.
Dit is duidelijk te zien in wat wel ‘de recycling van onschuld’ wordt genoemd. Waarom zouden Nederlanders er anders steeds weer met een soort opgewekte animo bij willen zijn wanneer zich rampen in de wereld voltrekken: Haïti, Joegoslavië, Somalië, Kongo, Irak, Afghanistan en nog zoveel onzalige plaatsen meer? Hoe treurig de vorige missie ook is afgelopen, meteen weer welgemoed op naar de volgende. Dat gebeurde ook na het bloedbad van Srebrenica in Bosnië in juli 1995. Kort daarna meteen weer door naar Kosovo, alsof het om piloten ging die na een ‘foutje’ in hun squadron, meteen weer de lucht in moeten. Ons heilig moeten kent geen vakantie - Den Haag durft toch geen ‘nee’ te zeggen als de VN of VS aandringen? En wat er ook misgaat: wij baden steeds opnieuw in onschuld, want wij hebben het beste met de wereld voor. En de bedoeling weegt hier te lande nu eenmaal zwaarder dan het resultaat.
Aldus is ook de Afghanistan-missie ontstaan. Onze kennis van dit onmogelijk moeilijke gebied waar nog nooit een buitenlandse macht ‘succes’ heeft weten te boeken, was bij vertrek naar Uruzgan nihil. We hadden er niet eens goede kaarten van, want Nederlanders hadden er nooit iets te zoeken gehad. In de