| |
| |
| |
Schuldig aan rock-'n-roll
Elvis Presley als heraut van een nieuw Nederland
door Rob van Scheers
Correspondent Amerika, dat moet in het midden van de jaren vijftig uit de vorige eeuw de meest begeerde journalistieke post zijn geweest. Kan niet anders. Verwoest Europa krabbelde moeizaam weer op, suiker was nog op de bon, maar jij zat mooi in het centrum van de nieuwe wereldmacht, nota bene met een eigen kantoor aan Times Square, hartje New York.
Het overkwam Max Tak (1891-1967), de musicus, componist en journalist die van zijn collega's steevast het epitheton ‘ijdel’ meekreeg. Maar ijdele Max had het niet slecht bekeken. Op de vlucht voor het Duitse gevaar was de dirigent van het naar hem vernoemde orkest - dat tot de oorlog twee decennia lang de filmvoorstellingen in het Amsterdamse Tuschinski-theater had begeleid - in februari 1943 via Spanje in de Nieuwe Wereld aangekomen. Van daaruit verzorgde hij zijn korte verhalen voor diverse media.
Wekelijks had Max Tak een gesproken brief in de radiorubriek ‘New York calling’ voor de avro, en voor Elseviers Weekblad schreef hij columns en reportages. Berichten van overzee waren niet aan dovemansoren gericht in het tijdperk van voor de satellietverbindingen en voor cnn. Amerika was nog ver weg, en alleen al daarom sprak het ‘land van overvloed’ en dat van ‘onze bevrijders’ tot de verbeelding. De Verenigde Staten golden als het exotische laboratorium van het vooruitgangsgeloof, en Max Tak zag elke nieuwe ontwikkeling voor ons aankomen, daar in New York.
Hij was dan ook de eerste Nederlandse journalist die in een serieus periodiek berichtte over een verschijnsel dat in Nederland nog onbekend was, maar dat de tweede helft van de jaren vijftig zou gaan beheersen, en dat nooit meer zou weggaan. Op zaterdag 29 september 1956 stond in Elseviers Weekblad paginagroot en rijk geïllustreerd te lezen, in Taks zo herkenbare stijl:
‘presley, de schuldige aan rock-'n-roll’
Door Max Tak, in New York
Daar er in het openbare leven van Amerika niets is wat aan de aandacht ontsnapt van de ijverige parlementaire subcommissies die 365 × 24 uur per jaar alles in de gaten houden en zelfs bespreken wat voor de samenleving schadelijk kan zijn, moest wel het uur slaan waarop rock-'n-roll, de muziekcraze die de jeugd meesleept, veroordeeld zou worden in de statige sfeer waarin op Washingtons Capitol Hill over het heil van 168 miljoen Amerikanen wordt gewaakt.
[...] Niet dat ik Elvis beklaag: deze 21-jarige zingende en guitaar spelende exchauffeur incasseert dit jaar evenveel als het New Yorkse Philharmonisch orkest (110 musici) in twee jaar. Elvis is de hogepriester van rock-'n-roll. Vermoedelijk hebt ge hem al via de radio gehoord in zijn opnamen van ‘Hound Dog’, ‘Blue Suede Shoes’
| |
| |
(dat wel een heel eind van ‘Het Chroomleren Schoentje’ van Pisuisse af staat) en ‘Heartbreak Hotel’. Dat zijn hartbrekende opnames zeggen de fans, die zich in de 250.000 teenagers, moeders en grootmoeders omvattende Elvis Presley National Fan Club verenigd hebben.
Waarna de consciëntieuze correspondent ons voorrekent dat er in 1956 al circa tien miljoen platen van Elvis Presley in de VS zijn verkocht (‘Een dergelijke rage heeft de grammofoonindustrie nog nooit meegemaakt’). Voorts weet hij te melden hoe Elvis met optredens in tv-shows 82,6 procent van het kijkerspubliek trekt, tegen president Eisenhower slechts 78,6 procent. Ook voegt hij eraan toe - Max Tak is kennelijk dol op weetjes - dat er in het Presley-hoofdkwartier te Hollywood (P.O. Box 94) reeds vijf miljoen ‘fanletters’ zijn ontvangen, en hoe deze door een staf secretaresses stuk voor stuk worden beantwoord.
‘Er zijn meisjes van 14, 15 jaar uit verering voor Presley van huis weggelopen, omdat hun ouders het voortdurend draaien van Presley-opnamen verboden; in Las Vegas werd Presley door vrouwen gemolesteerd; er zijn radiostations, die op verzoek van bezorgde vaders en moeders geen Presley-platen meer draaien. De commissaris van politie in San Diego heeft laten weten dat, naar aanleiding van klachten over de fatale invloed van Presley op teenagers, hij hem laat arresteren zodra de zanger weer rock-'n-rollt. Volgens hen, die Elvis Presley een gevaar voor de jeugd vinden (Liberace vindt dat Presley misdaad onder de jeugd bevordert) maakt Elvis tijdens het “zingen” bewegingen, die “lewd and indecent” zijn, zodat Elvis door opponenten met behulp van de medische terminologie “Elvis the Pelvis” genoemd wordt.’
Opmerkelijk genoeg neemt Max Tak - die op dit punt in de tijd toch al de pensioengerechtigde leeftijd zag naderen - het op voor Presley, want de aanval op diens muziek ‘gaat mij aan het hart’. Hij besluit zijn artikel niet voor niets met een citaat uit een open brief van een teenager aan Elvis Presley waarin diens belang voor de Amerikaanse jeugd wordt geschetst: ‘We are full of pent-up emotions and steam that we cannot let off by dancing [..]. we have something to blow off about and you came along at just the right time. You carry the air of a rebel, singing and dancing just the way we like.’
Einde bericht.
Aan de papa's die met een pijp in de mond deze zaterdag in 1956 het weekblad lazen, zal het verslag over Elvis en wat die allemaal teweegbracht vast een opgetrokken wenkbrauw hebben ontlokt. Maar voor de kinderen van die papa's gold dat ongetwijfeld minder. Zij wisten allang over Elvis uit de kolommen van hun tienerlijfblad Tuney Tunes. Arme Skip Voogd. Zijn stukje in het septembernummer uit 1956 wordt de toenmalige redacteur en radiomaker tot op de dag van vandaag nagedragen. Het is de reden waarom hij de vaderlandse popgeschiedenis inging als de ‘Bertus Aafjes van de rock-'n-roll’. Weliswaar was in het voorafgaande zomernummer van Tuney Tunes nog de volledige liedtekst van Heartbreak Hotel afgedrukt, het belette Skip niet om zijn pen eens flink in het vitriool te dopen:
‘elvis presley - hysterie in optima forma’
Van onze redacteur Skip Voogd
Er waart een nieuwe rage door songland: ‘Heartbreak Hotel’. En de jongeman die het versje lanceerde werd plots wereldberoemd (of berucht?): het is de 21-jarige elvis
| |
| |
presley. Zijn rauwe klagende bariton maakt de teenagers wild. De meiskes kerven met een mes zijn naam in hun arm, en er wordt harder gekrijst en gegild dan vier jaar terug bij Johnny Ray's ‘Cry’ het geval was. Presleys stijl kunnen we het best defi niëren door te zeggen, dat het 'n kruising tussen hillbilly en rock-'n-roll is. Met opengesperde benen zwaait Elvis op het podium heen en weer: het lange donkere haar over het bezwete voorhoofd hangend, de ogen gesloten en de volle lippen uitdagend vooruit gestoken. Is het een wonder, dat hij voor de bakvisjes als geen ander het begrip sex vertegenwoordigt?
Van ex-truckdriver werd Elvis Presley via straatzanger plots een ster. Hij wandelde de Sun Record Studio's binnen en vroeg of men geen plaatje van hem wilde maken. Dit gebeurde en binnen twee weken werden er meer platen over de toonbank gereikt dan voor-wie-dan-ook ooit het geval was. RCA Victor kocht het contract van de Sun Records op. Toen kwam ‘Heartbreak Hotel’ waarmee Elvis Presley prompt de hitparade bereikte. Persoonlijk begrijpen wij daar niets van. Het afschuwelijke, mensonterende geschreeuw, gepaard gaand met sinister uitgestoten klanken kan ons heus niet bekoren. Tekenend voor de ‘smaak’ van het grote publiek is wel, dat er van ‘Heartbreak Hotel’ meer dan een miljoen platen werden verkocht [..].
De Elvis Presley-langspeelplaat die er werd gemaakt overtreft alles. Zelf de oplaag van de Glenn Miller-lp 's! Inmiddels gaat het Mr. Presley bijzonder goed: hij strijkt zo 'n slordige 7000 dollar per week op en heeft inmiddels zijn derde Cadillac gekocht [..]. Wat ons betreft echter, mag hij gerust wegblijven, een tweede ‘Heartbreak Hotel’ zouden we wellicht niet overleven!
Ferme taal. En Skip Voogd (1933) zal je ook altijd willen vertellen hoe hij in die dagen nu eenmaal meer hield van het Franse chanson dan van rock-'n-roll, daar maakt hij bepaald geen geheim van, zo op de man af gevraagd. Skip stond daarin ook zeker niet alleen, midden jaren vijftig. Voor de wat academischer ingestelde jeugd in Nederland (in 1950 volgde 27 procent van de 12- tot 25-jarigen vervolgonderwijs, in 1960 was dit gestegen tot 41 procent) was Frankrijk het oriëntatiepunt voor de beschaving. Juliette Gréco bepaalde voor hen het modebeeld, niet Elvis. De poldervariant van het existentialisme werd door W.F. Hermans afgedaan als een ernstig geval van ‘Parijzerigheid’, en dat was niet bijzonder complimenteus bedoeld. Maar ach, welk kwaad school er precies in het dragen van zwarte coltruitjes en het nippen aan Franse landwijn bij kaarslicht op de studentenkamer, met Gilbert Bécaud op de draaitafel en een Françoise Sagan-meisje bij de hand?
Helaas voor de francofielen was de Amerikaanse populaire cultuur gekomen om te blijven. De invasie begon als een soort ‘Entertainment-marshallplan’, toen Hollywood werd ingezet voor de denazificatie van Europa, een geheim wapen dat in combinatie met Amerikaanse kauwgum, sigaretten en spijkerbroeken zeer effectief bleek. Zoals Jan Wolkers in zijn roman De walgvogel schrijft: ‘De yankee-droomfabriek [was] niet achtergebleven bij de fabrikage van blikken meat and vegetables en pakken eigeelpoeder en biscuitjes. Niet bij brood alleen! Het Amerikaanse leger sleurde kilometers lange serpentines van celluloid achter zich aan met alle mooie meiden erop die ze in die vijf jaar oorlog voor ons opgespaard hadden.’
Niet alleen door Tuney Tunes, ook in pedagogische rapporten van overheidsinstanties werd flink gewaarschuwd voor de ‘nivellerende effecten voor de geestelijke volksgezondheid’ die deze nieuwe, populaire cultuur in zich droeg. De beste aanbeveling denkbaar, voor iedereen onder de 25! Weliswaar moesten de
| |
| |
eerste Presley-plaatjes in Nederland nog door Amerikaanse soldaten en Hollandse matrozen van de grote vaart worden meegebracht, toen zijn platenmaatschappij er eenmaal achter kwam dat de mondiale aantrekkingskracht van hun nieuwe artiest de binnenlandse markt van de VS verre oversteeg, ging het hard met het exportproduct Presley.
Zoveel spreekt wel uit zijn Nederlandse hitnoteringen, afgedrukt in Elseviers Weekblad en Muziek Express (de Top-40 zou pas op 2 januari 1965 worden gelanceerd). De jonge Elvis is in die lijstjes alom aanwezig. Zijn eerste Nederlandse top-10 notering had hij met All Shook Up (nr. 8 op 1 oktober 1957) en zijn eerste nummer 1 met Wooden Heart (op 1 februari 1961) maar in alle tussenliggende jaren had hij een niet-aflatende reeks hitnoteringen. Geen wonder dat Skip Voogd zijn hoge toon niet zo gek lang wist vol te houden. In de jaren na zijn gewraakte stukje berichtte Tuney Tunes maandelijks over Elvis, en wel als ‘de waardige profeet van de Amerikaanse rock-'n-roll-rage, die inmiddels ook naar ons eigen land is overgewaaid’.
Alle gehakketak ter zijde, in de werkelijke wereld had de VS allang gewonnen van Frankrijk. Op het Leidseplein regeerden allang de artistieke jazzcats met hun spetterende bebop; daar golden Charlie Parker, John Coltrane en Miles Davis als ware bevrijders. En aan de andere kant van het sociale spectrum zagen arbeideristische nozems, vetkuiven en al het andere Brylcreemtuig ondertussen in rock-'n-roll een lawaaiig contrapunt voor het stille burgermansbestaan van hun ouders. Het kan zijn dat de vaak aangehaalde verklaring voor de term nozem (‘Nederlands Onderdaan Zonder Enige Manieren’) apocrief is. Feit is wel dat deze nozems geholpen werden door een voorzichtig aantrekkend economisch tij. Werkende jongeren hoefden thuis niet langer hun volledige salaris
| |
| |
als kostgeld af te geven, ze hielden zakgeld over. Daar werd een transistorradio van gekocht die als vanzelf trok naar de populaire show van Chris Howland op Radio Luxemburg. Of naar het American Forces Network (afn) waar dj Willis Conover de gangmaker was; hij draaide alles van Elvis tot aan John Lee Hooker en weer terug.
Heel andere koek dan Toby Rix met Malleventja, die luchtige parodie op Malagueña van het Trio Los Paraguayos. Met zijn plaatje stond Toby in juni 1956 op nummer 1, op de voet gevolgd door M'n wiegie was een stijfselkissie van Zwarte Riek, De nieuwe feestpotpourri van Johnny Jordaan, en Oh, wat ben je mooi van de Spelbrekers. Het zou nog tot 1959 duren voordat de Nederlandse omroep de jeugd als nieuwe doelgroep ontdekte. De vara-radio begon met Tijd voor teenagers, aan elkaar gepraat door Herman Stok. De avro antwoordde met Tussen 10+ en 20-, samengesteld door Skip Voogd en gepresenteerd door Jos Brink.
Vanaf hetzelfde jaar organiseerde Paul Acket ook de massale dansfeesten en teenagershows in de Haagse Dierentuin. Die waren nog populairder dan de illegale rock-'n-roll-party's die in de verlaten bunkers van Fort Muiderberg werden gehouden. Een analogie met de veelbesproken housefeesten van onze tijd ligt voor de hand, maar in de jaren vijftig werd er nauwelijks over bericht, de jeugdcultuur was immers nog niet herkend als hip onderwerp. Slechts Jan Vrijman waagde zich in Vrij Nederland aan een driedelige beschouwing over de ‘asfaltjeugd’, episode 1 werd gepubliceerd op 27 augustus 1955. Goed gezien van Vrijman, maar een beetje jammer dat hij zich enigszins te buiten ging aan overdramatisch proza. ‘De nozems staan op de hoeken van de Nieuwendijk,’ oreerde hij. ‘De nozems staan in alle grote steden op de hoeken van straten en pleinen, ze schreeuwen en tieren, ze gooien en smijten, ze bemoeien zich met iedereen. Maar wie bemoeit zich met de nozems? Niemand.’
Enfin, er broeide iets, al begrepen de autoriteiten nog niet wat. Toch waren de voortekenen even onmiskenbaar als omineus geweest. Reeds in 1953 werden bij concerten van Lionel Hampton respectievelijk het Kurhaus en het Concert-gebouw bijkans afgebroken, en precies een jaar later deed Hampton dat nog eens dunnetjes over in de Amsterdamse Apollohal. Daar bezweek de houten vloer onder de collectieve extase, en rapporteerde een bezorgde verslaggever van de Volkskrant: ‘Het publiek bewoog zich wild dringend en hotsend rond het podium, waar de neger woest zwaaiend heen en weer sprong, zweet gutsend langs zijn zwarte glimmende hoofd. Banken vielen krakend onder hun last om, mensen tuimelden in het publiek, de muziek ging door. Het was geen jazz, het was geen show, het was verschrikkelijk.’
Het neigde, kort gezegd, naar rock-'n-roll. En inmiddels weten we ook wel wat die losgeslagen jeugd precies bezielde. Zij waren de ‘oorlogsgeneratie’, net voor of tijdens wo 11 geboren, en opgegroeid met gruwelbeelden op het netvlies en herrie in hun kop. Achteraf blijken al hun voormannen geobsedeerd door destructie, of het nu gaat om Paul Verhoeven (Amsterdam, 1938), Jan Cremer (Enschede, 1940), Johnny van Doorn (Beekbergen, 1944), Hans Sleutelaar (Rotterdam, 1935) of Cornelis Bastiaan Vaandrager (Rotterdam, 1935).
Deze generatie had door de oorlog een behoorlijke tik machismo opgelopen, en dat hield niet op bij de landsgrenzen. Duitsland had zijn Halbstarken, Frankrijk zijn blousons noirs, Engeland zijn Teddy Boys en Amerika vond zijn rebel in Marlon Brando uit The Wild One (1953). Beter dan in die film is de rebelse onderstroom van de jaren '50 nimmer verbeeld. Met zijn leren motorpak en dito
| |
| |
pet speelt Marlon Brando de rol van übermacho Johnny Strebler, zeg maar gerust een nozem avant la lettre. Op de vraag: ‘Waar rebelleer je precies tegen, Johnny?’ antwoordt hij: ‘ Whaddyagot?’ - zoiets als: ‘Je zegt het maar’. En Marlon Brando, in de film aanvoerder van de motorgang ‘The Beetles’, was niet alleen een held van vier jongens uit Liverpool, maar heimelijk ook van Elvis Presley. Die liet zich
| |
| |
ooit ontvallen: ‘Ik heb een studie van hem gemaakt, en nu weet ik: je kunt nooit een rebel zijn als je glimlacht’.
Wie ook school maakte, was correspondent Max Tak. Terwijl de Remco Camperts en Karel Appels in de jaren vijftig nog naar Parijs trokken, dronk een ander slag kwartiermakers de oceaan voor ons leeg, Pete Felleman (1921-2000) voorop. Deze vara-radioman en jazzdude Felleman - bekend van ‘Swing & Sweet, from Hollywood & 52nd Street’, het programma dat in Fellemans onnavolgbare idiolect ‘wegens verregaand succes voor onbepaalde tijd geprolongeerd’ werd - wilde met hart en ziel de onbekende kanten van de Amerikaanse cultuur aan het vaderland presenteren: ‘Dáár gebeurt het!’
Andere Amerikagangers sloten zich bij Fellemans oproep aan, onder wie Wim Sonneveld. Met vaste partner Friso Wiegersma ging hij in 1956 zijn geluk in Hollywood beproeven, en Albert Mol mocht ook mee. In feite bleken ze maar wat bleu, hoewel ze toch allemaal al in de dertig waren. Toen ze voet aan wal zetten, stond op de cover van Time een zanger die zij geen van allen kenden. Het was Elvis Presley.
Ook voor de minder avontuurlijk ingestelde thuisblijvers was er trouwens een kans om de American way of life te leren kennen, een bezoek aan de Stateside Club volstond al. Daar, aan de Amsterdamse Nieuwendijk, bedienden meneer en mevrouw Maas de tap. Tot hun vaste clientèle mochten zij de Amerikaanse soldaten rekenen die gelegerd waren in Duitsland en bij de vliegbasis Soesterberg. Die ruilden er hun soldij om voor bier en jenever, en het kleingeld wierpen ze in de jukebox, gevuld met Elvis en country en andere muziek van Amerikaanse makelij. In dit café werden de eerste hamburgers van Nederland gebakken, zo wil de overlevering.
De verhalen van de overlevende vaste klanten klinken als passages uit Kees van Beijnums Dichter op de Zeedijk. In deze semi-autobiografische roman uit 1995 doet de schrijver verslag van de onalledaagse jeugd van de twaalfjarige Constant Wegman, die opgroeit in het caféhotel van zijn grootmoeder, een gelegenheid van twijfelachtige reputatie in de Amsterdamse ‘warme buurt’. Het verhaal is gesitueerd in het begin van de jaren zestig, en Constant weet zich omringd door drinkebroers, jukeboxen, hoeren en de nodige trammelant. Als zelfverklaard dichter in de dop observeert Constant het leven rond de Zeedijk, en hij doet dat met een mengeling van liefde en verbazing. Nergens is in de Nederlandse literatuur een lyrischer lofzang geschreven op het wonder van vernuft dat de jukebox heet dan in dit boek:
‘De nieuwe jukebox. Hún jukebox. Met rijen groenwitte toetsen, die een zachte, dromerige gloed uitstraalden. De bovenste, witte delen van de rechthoekige toetsen lagen verzonken in een paneel van spiegelend chroom; de groene delen staken iets omhoog. Dertig toetsen in totaal, verdeeld in langwerpige rijen van tien. De linkse en de middelste rij bestonden uit de letters A tot en met V, die in de witte vlakken waren geëtst. De rechtse rij omvatte de cijfers 1 tot en met 9, met de toevoeging van de 0, die de reeks afsloot.
Je legde je wijsvinger op het groene deel van, bij voorbeeld, de tweede toets, de B, drukte hem zachtjes in en terwijl het groene licht door je nagel schemerde klonk het zachtjes klik, met welk geluid de B in die lage stand werd verzekerd. Vervolgens drukte je van de rechtse rij de 5 in. Weer dat klik. Maar nu sprongen zowel de B als de 5 terug in de oude stand. B5: “See You Later Alligator”, Bill Haley and His Comets. D9: “Bye Bye Love”, The Everly Brothers. En met C8 wekte je Pim Maas, de Elvis Presley van de Nieuwendijk, tot leven.’
| |
| |
Want inderdaad, de Stateside Club kende zijn eigen Constant Wegman. De zoon van meneer en mevrouw Maas, dat is natuurlijk Pim Maas junior. Elke dag stond hij in de woonkamer voor de spiegel zijn idool Elvis na te doen. Toen zijn oom de veertienjarige zo heupwiegend aantrof, schreef hij hem onmiddellijk in voor de ‘Eerste Nederlandse Elvis Presley Wedstrijd’, die in 1959 werd georganiseerd in Cinema Royal, de buurtbioscoop om de hoek.
Met zijn bandje de Presley Cats wist Pim junior de overige 339 kandidaten eenvoudig te verslaan, al werd Ria Valk nog knap tweede. Pims versies van Tutti Frutti en Baby, I Don't Care bezorgden hem een bokaal en een platencontract, alsmede de onvergankelijke eretitel ‘de Nederlandse Elvis’. Nog steeds zwerft zijn naam nog ergens in het collectief geheugen, hetgeen niet gezegd kan worden van de minstens zo illustere Rotterdamse Elvissen (George ‘Djodji’ Barendse, zanger van The Blue Eagles) en ook Utrechtse Elvissen (Rob van Bommel).
Zeker was inmiddels wel dat Elvis het gebouw van de westerse cultuur nooit meer zou verlaten.
‘Presley, de schuldige aan rock-'n-roll,’ berichtte Max Tak vanuit New York. Max Tak kon dat natuurlijk niet weten, maar de invloed van Presley als heraut van de nieuwe epoche strekte aanzienlijk verder dan dat. Vraag maar na bij Jan Cremer, die in zijn reisbundel Made In U$A uit 1969 over zijn adolescente fantasieën noteerde: ‘Als wij Amerika zeggen denken wij aan Goud en Dikke Sigaren. Grote Haaiestaartenauto's en Filmsterren met Zonnebrillen. Mannetjes die met schraapijzers de kauwgum van de straten halen. Iedere wakkere jongen heeft maar 1 plan: zo vlug mogelijk naar de u.s.a.’.
Jan Cremer droeg zijn reisboek dan ook op aan het mythische Amerika, waarvan hij alle door hem bewonderde aspecten opsomde als een complete checklist americana. Achter zijn branieachtige lijst ging de verplaatsing van het wereldhoofdkwartier van de westerse beschaving schuil, zo voorzichtig ingezet door een paar voortrekkers in de jaren vijftig, en definitief bekrachtigd in het daaropvolgende decennium, toen The Beatles tijdens hun verovering van de VS deemoedig bij The King op audiëntie gingen. Aldus bracht Jan Cremer niet minder dan een culturele aardverschuiving in beeld toen hij zijn nu allang vergeten boek opdroeg aan: ‘The President of the u.s.a. / Mickey Mouse / Perry Mason / Nancy Sinatra / Wrigley's Chewing Gum / John Wayne / Jane Fonda / Elvis Presley / Coca Cola / Superman / Flipper / Lassie / Jayne Mansfield / Sterling Hayden / Life Savers / Stan Laurel & Oliver Hardy / The Lone Ranger / Andy Warhol / Buffalo Bill / Bob Dylan / Ava Gardner / Peter Matson / Hotdog & Hamburger / Ray Charles / Rod Steiger / Fred Flintstone / John Dillinger / Janis Joplin / Mohammed Ali / Ginger Rogers / Robert Kennedy / Marilyn Monroe / Chelsea Hotel / Nina Talbot / Tiny Tim / Peter Stuyvesant / Frank Sinatra / Mae West / Al Capone / Jackie Gleason / Pan Am / Tom Wesselman / John Lindsay / Frank O'Hara / Seymour Krim / Tom Mix / Apollo ii én Miss fantastic '69.
Daar is geen woord Frans bij, n'est-ce past?
|
|