Casper
door Gerry van der Linden
Het gordijn waaide op, de zon viel naar binnen en haastte zich naar buiten. Niemand sprak. Er klonk geen geluid. De man die naast haar in bed lag keek hem wezenloos aan. Een stuk dijbeen, zwart behaard en wit als schuim, stak onder het laken uit. Hij zag hoe de hand van de man weggleed van haar nek. Ze trok het laken op tot aan haar kin.
‘Casper,’ zuchtte ze bijna onhoorbaar.
Die dag had hij een hoog cijfer voor wiskunde gehaald, hoger dan hij ooit had gekregen. En ook nog het laatste uur vrij. Beneden was niemand. Hij stormde de trap op. Zijn moeder sliep wel vaker een uurtje overdag. Hij klopte vluchtig op de deur en liep de kamer in. Haar borsten, bleek en peervormig, trilden in het middaglicht.
Hij draaide zich zo snel om dat hij uitgleed en vooroverviel. In een reflex stak hij zijn handen uit en voelde zijn vingers wegzakken in het kleed. Hetzelfde kleed waarop hij die ochtend had gelopen, kopje thee in de hand, beschuitje met kaas op het schoteltje. Iets golfde omhoog tot in zijn keelgat, iets brokkeligs en zuur. De boterham van de lunch, of de bounty van de schoolautomaat. Hij stikte bijna, krabbelde overeind en rende de kamer uit. De loper van de trap botste tegen zijn netvlies. Een rode zee die heen en weer golfde, hem optilde.
Onderaan de trap hield hij stil, hijgend. Hij luisterde. Er klonk geen enkel geluid. Hij sloop naar de buitendeur, trok hem zachtjes open en knalde hem achter zich dicht.
De tuin was vredig. Het gazon was gemaaid in smalle strepen en het rook naar gras. Het vijvertje glinsterde in de zon, de plastic reiger stond een beetje scheefgezakt, de randen van de perken waren geknipt. De rozenstruik was vol van rozen zo rood dat ze dansten voor zijn ogen. Een merel schoot voor hem weg. Hij haalde uit met zijn voet en schopte. Een kluit gras vloog in de lucht.
‘Hoer!’
Hij veegde de tranen uit zijn ogen en pakte een verkreukeld papier uit de zak van zijn jas.
Hij staarde naar het cijfer.
‘Kuthoer!’
Het kopje van de negen was langwerpig en iets onderbroken, alsof de leraar er met verbazing naar had gekeken en in een moment van aarzeling de pen van het papier had weggenomen. Hij spuugde op het papier en met lange halen van zijn tong likte hij over het cijfer. Net zolang tot hij er een gat in het papier ontstond en hij de smaak van inkt op zijn vingers proefde. Toen verfrommelde hij het papier en gooide de prop op het tuinpad. Hij keek omhoog naar het raam van de slaapkamer. Er bewoog niets. Alles hield de adem in.
Hij dook voorover op het gras achter de rozenstruik en ritste zijn gulp open. De doornen prikten in zijn buik, zijn spieren spanden zich. Weer keek hij omhoog. De gordijnen leken even op te waaien, alsof er een deur open en dichtging. Hij zou haar nooit meer iets beloven. Hij zou haar bang maken voor altijd. Hij zou...