Op jacht naar de ware
De Marokkaans-Nederlandse liefdescrisis
door Mohammed Benzakour
West en Oost bevruchten elkaar al eeuwenlang. Niet alleen op het vlak van de gastronomie en klederdracht. Ook in de liefde en seksualiteit. De bevruchting neemt vaak vele gedaantes aan; soms lijkt het een hartstochtelijke omhelzing, dan weer een brute verkrachting. Maar zoals het in de liefde gaat, soms ook is sprake van een regelrechte afwijzing.
Zo heeft de Saudische grootmoefti Abdelazzis Al-Sheikh enige tijd geleden besloten dat het zijn landgenoten voortaan verboden is om aandacht te schenken aan dat vermaledijde westerse importproduct genaamd ‘Valentijnsdag’. Zo'n viering zou niet passen bij de goede moslim die gelooft in de goede Allah. Wie daar dus op 14 februari rode rozen wil kopen voor zijn of haar Valentijn, kan lang zoeken. Want de kans is groot dat de Mutawa (de religieuze politie) de bloemen al uit de winkels heeft verwijderd. De weerspannige winkelier die dat verbod negeert en zijn Valentijnsroosjes en dito kaartjes toch in de schappen plaatst, riskeert een forse boete plus de inbeslagname van alle handelswaar.
Liefde, bij decreet verboden, op straffe van sancties. Zal het werken? Allicht niet: het zaad kruipt waar het niet gaan kan. Met alle ongemak van dien.
Ver hoeven we niet af te reizen om de liefdescrisis tussen Oost en West in beeld te krijgen. We hoeven er niet voor naar de Oriënt of naar Afrika, ze openbaart zich gewoon om de hoek, in onze eigen binnensteden. Preciezer gezegd: binnen de daar woonachtige Marokkaanse gemeenschap. Laten we het nu niet hebben over dat commerciële verschijnsel ‘loverboys’ (jonge zakenlui die handelen in lichamelijke producten), maar laten we ons richten op de grote gemene deler: de schare gezonde Marokkaanse jongens en meisjes die ijverig doch tevergeefs op zoek zijn naar hun ‘eeuwige liefde’.
Al jarenlang klaagt de Marokkaans-Nederlandse jeugd in tijdschriften en op internetsites over het teleurstellende aanbod op de huwelijksmarkt. Sinds de restricties op buitenlandse partners (de ‘importbruiden’ en ‘importbruidegommen’) flink zijn opgeschroefd, krijgen deze klachten extra urgentie. Het slechte nieuws is: deze jeugd zal het voortaan met elkaar moeten doen (de meidenmarkt in Schoorl met al dat Hollandse tuig en al dat bier biedt immers geen uitkomst). En dat valt niet mee.
De klachten van de Marokkaans-Nederlandse jongeren over elkaar zijn legio en diep geworteld. Samengevat komen ze hierop neer: de meisjes deugen niet (te sletterig, te eigenwijs, te zelfstandig) en de jongens evenmin (te lui, te onbetrouwbaar).
Kortom: als de liefde al iets van doen heeft met vlinders in de buik, dan gaat het voor de Marokkaans-Nederlandse jeugd wel om die ene vlinder die ergens in China met zijn vleugeltje klapt en in de Marokkaanse Anti-Atlas een lawine veroorzaakt. Vlinders zijn prachtig, maar voor Marokkaanse jongeren zijn het vooral zeldzame rotbeesten. Voor hen verkeert de jacht op de ware in een diepe crisis.
Voor we het vraagstuk verder onder ogen zien, is het goed de hier bedoelde groep nader te definiëren. Over welke jongeren hebben we het precies? ‘Dé Marokkaan bestaat niet’ kopte NRC Handelsblad op 20 december 2003 goedbedoelend boven mijn artikel, maar als ervaringsdeskundige acht ik mij wel degelijk gerechtigd vijf archetypen van de Marokkaans-Nederlandse jeugd te onderscheiden.