Brief aan Jan-Peter Balkenende
door Mohammed Benzakour
Excellentie, - Onlangs hebt u een stapel brieven gebundeld tot een boek. Dat is mooi; wij zijn een natie van bundelaars, en wat mij betreft kan er niet genoeg gebundeld worden. In een van uw ‘geloofsbrieven’ doet u uw beklag bij de heer Harry Mulisch. U meent dat Nederlandse intellectuelen tegenwoordig onvoldoende ‘geëngageerd’ zijn en geen bijdrage ‘meer’ leveren aan ‘het maatschappelijke debat’. Maar is Harry Mulisch niet dat heerschap wiens engagement reeds drie decennia geleden is ingewisseld voor pontificale entrees op het jaarlijkse Boekenbal en voor zelfgeorganiseerde huiskamerconferenties tijdens welke de journalistieke goegemeente uitgelegd krijgt waarom de Nobelprijscomité dit jaar opnieuw de plank heeft misgeslagen?
U zegt: geen bijdrage ‘meer’. Dat suggereert dat het vroeger anders was. Zeker, vroeger waren de dingen anders, hier en daar zelfs beter (of slechter). Maar ja, toen was een dubbeltje nog een dubbeltje en hadden we Indië. En de voc, weet u wel. Toch is het een abuis om te denken dat dit land vroeger blaakte van intellectueel debat en engagement. Ik ben een stuk jonger dan u, maar als mij gedurende mijn dertigjarige inburgeringcursus (aangevuld met canonboeken waarin Menno ter Braak en Eddy du Perron schitteren door afwezigheid) over dit land één ding duidelijk is geworden dan is het dit: politiek is politiek, intelligentsia is intelligentsia - and never the twain shall meet. Waar in Frankrijk en Engeland het politieke establishment van oudsher de krant 's morgens bibberend openslaat uit vrees voor een of andere J'accuse, is in dit land ‘intellectueel’ zowat een schuttingwoord.
Nederlandse burgers oproepen uit hun veilige rijtjesbastions neer te dalen met het verwijt dat ze te weinig engagement vertonen, is als een bajes binnenstormen en brullen: ‘Hé mannen, waarom laten jullie je zo weinig buiten zien!’ De enkele ziel die volgzaam neerdaalt, loopt regelrecht de goot in: geen intellectueel zal hij vinden.
Om misverstanden te voorkomen: het is een royaal voorrecht in een land te wonen waar premiers oproepen tot debat, heus! In mijn land van herkomst wordt nooit tot iets opgeroepen - tenzij tot het gebed of tot de gedwongen staatscollecte. Of, via geheime circulaires, tot het ondergronds opsluiten van deze of gene cartoonist. Niettemin smaakt uw oproep wrang. De huidige maatschappij die mede door uw toedoen is geschapen, is zelfs voor beginnende intellectuelen een nachtmerrie. Wij leven in een dierenpark waar elk hersenspinsel een parel is voor de door commercie tot volgzaamheid gedresseerde zwijnenmassa. Zolang de nationale bekommernis zich beperkt tot Lingo en ander Hilversums vermaak, is elke poging tot serieuze kritische expressie of tot filosofisch c.q. literair engagement gedoemd te eindigen als volksattractie in de kleefdraden van een praatprogramma.
Onlangs nog zag ik u op de tv aanschuiven bij Jeroen Pauw en Paul Witteman, die om mij onbekende reden steevast worden aangekondigd als ‘de twee kannonen van onze journalistiek’. U liet zich door knuffelallochtoon Ali B. de oren wassen betreffende uw slobberige opstelling inzake het Midden-Oosten. U zat erbij en keek ernaar. Zo ook de twee journalistieke kanonnen, die toen maar weer opnieuw hun programma onderbraken voor een lollige ‘zap-service’ met de tekst ‘I did not have sex with her’.
Hoe tekenend voor de stand van het land. Ik begrijp uw heimwee naar intellectualiteit, hoezeer die heimwee op drijfzand berust. Zolang het gros van de scholieren denkt dat Multatuli een enge ziekte is, hebt u mijn stem bij de komende verkiezingen - misschien. Op naar de Gouden Eeuw!
Uw Mohammed Benzakour