ment waarmee het lied muzikaal wordt begeleid; 3 - de taal waarin het lied wordt gezongen; 4 - Het geslacht van de zanger (man of vrouw). Maar om welk type het ook ging, bij het zingen werd elk facet ervan geritualiseerd, elk detail moest kloppen, want elke kleine verandering kon onzichtbare krachten in een fatale beweging zetten. Volgens het lokale geloof was er immers wel één goddelijke Schepper, maar die was te groot om te bereiken, te onnoembaar om aan te roepen, of er offers aan te brengen. Alleen de kleinere goden, zoals Mugasa, de god van het meer, kon men met een lied goedgunstig stemmen. Maar het lied moest dan wel ten gehore worden gebracht volgens de traditie en door een topzanger, een kunstenaar die zo meeslepend kon zingen dat zelfs Mugasa zijn golven tot stilstand bracht om beter te kunnen luisteren.
Een zanger beschikte over een groot repertoire en hij had de vrijheid een lied te kiezen dat bij zijn gemoed paste, en waarmee hij het publiek kon verheffen. Het publiek zong het refrein of had andere middelen om de voorzanger aan te moedigen.
Hier volgen wat voorbeelden van deze traditionele Kerewe-liederen die werden vastgelegd door Kitereza in zijn roman (de vertaling is uit het Swahili door E.C.).
Het eerste voorbeeld is een loflied op het herstel van de harmonie. Er zijn veel mensen bij elkaar gekomen om de terugkeer van een echtgenote te vieren. Het huwelijksconflict is opgelost, en bij zo'n situatie hoort een lied. Een man zingt het en begeleidt zichzelf op de enanga, een citer met zeven snaren. Jongens dansen aanminnig en vloeiend op de tonen van het lied.
Mijn Nakazenze, oh, roemrijke Nakazenze!
Hoe je loopt, verbazingwekkend, roemrijke Nakazenze!
Hoe je baadt, verbazingwekkend, roemrijke Nakazenze!
Mijn Nakazenze, oh, Nakazenze met haar gasten!
Zij volgt het pad langs het meer, roemrijke Nakazenze!
Zij is mijn gast, welk geschenk zal ik haar geven?
Zij komt in prachtige kleding, oh, roemrijke Nakazenze!
Met ons tweeën baden, doorluchtige Nakazenze!
De zanger laat zijn stem dalen, en zingt: ‘Zenze, Zenze, Zenze, Zenze, Zenze, Zenze, oh.’ De toehoorders klappen en vallen bij: ‘Pwapwa, pwa, kabatu, pwa!’
Een tweede voorbeeld betreft ook een loflied, maar dan op de koning. De aanleiding is een geslaagde olifantenjacht. Lang geleden werd de kennis van de jacht op olifanten naar het eiland gebracht vanuit de naburige stam op het vaste land, die het Sukuma spreken, en het lied is dan ook in deze taal. Door een paar mannen van de stam is een olifant gedood. Nu willen zij de ivoren slagtanden als eregift aan de koning schenken. De aanvoerder schminkt zijn gezicht en lichaam met roet, rode aarde en witte kalk. Hij ziet er als een angstaanjagende dodenschim uit. De trommels van het koninklijk paleis klinken op volle kracht om de mensen uit de omgeving bij elkaar te roepen. De aanvoerder begint met ingehouden stem dit loflied op de koning te zingen, begeleid door de ebipumpuli, een kleine trommel:
Wij bevinden ons hier in de eerbiedwaardigste woonstede.
Wij bevinden ons bij de Regenmaker,
Op de plaats van alle mildheid en tegelijk alle gestrengheid.
We bevinden ons bij de zetel van recht en oordeel,
Waar oneindig veel woorden van recht gesproken worden.
Wij bevinden ons op de plek van de grootste vrijgevigheid.
Wij bevinden ons bij de meest volmaakte van gestalte,
Die van het land der Hayas tot het Zibaland woont.
Wij bevinden ons niet onder gierigaards van het soort
der nkonangumba- of namuku-vogels,
die hun kinderen niets gunnen.
Vandaag, mijn medemensen, zijn wij aan het Hof van een man,
die vrijgevig geschenken uitdeelt.
Het gezang gaat verloren in de aanmoedigingskreten van de verzamelde menigte: ‘Hooo!