Deutsch 700
door Maarten 't Hart
Als nummer 700 van de composities van Schubert catalogiseerde Otto Erich Deutsch het lied ‘Freiwilliges Versinken’ in zijn Schubert; Thematic Catalogue of all his Works in Chronological Order uit 1950 (beter bekend als de Deutsch-Verzeignis). Hoewel Schubert-kenner John Reed het ‘one of his greatest songs’ noemt, hoor je het zelden. Zowel aan de begeleider als aan de zanger worden hoge eisen gesteld. De pianist moet logge akkoorden aanslaan, met een kort trillertje tussen de opeenvolgende toonclusters, dat uiteraard niet al te zwaar mag klinken. De zanger moet hier en daar grote intervalsprongen overbruggen, en z'n wonderlijke tekst haast declameren.
Die tekst stamt van Schuberts tien jaar oudere vriend Johann Mayrhofer. Reeds in 1814 had de toen zeventienjarige Schubert de dichter Mayrhofer leren kennen. Als de componist zijn teksten niet op muziek had gezet, zou Mayrhofer nu totaal vergeten zijn. De meeste gedichten van Mayrhofer zijn duistere, bezwerende poëmen die verklarende toelichtingen behoeven om begrepen te kunnen worden. Maar voor Schubert was dat blijkbaar geen bezwaar, want van geen enkele andere dichter, op Goethe na, heeft Schubert zoveel teksten op muziek gezet als van deze Mayrhofer (bij wie hij ook twee jaar in Wenen inwoonde). Juist de Mayrhofer-liederen behoren veelal tot de parels in het toch al zo rijke oeuvre van Schubert, met als onbetwist hoogtepunt ‘Nachtstück’, D 672, ook op een tamelijk bizarre, vrij zwakke tekst.
‘Freiwilliges versinken’ roept de zon aan en laat die daarna aan het woord. Vrijwillig zinkt hij 's avonds in de koele vloed, om plaats te maken voor de matte maan en de bleke sterren, om vervolgens in des te groter luister 's morgens weer zijn lichtkroon te leggen op de bergtoppen.
Wohin, o Helios? Wohin? In kühlen Fluten
Will ich den Flammenleib versenken,
Gewiß im Innern, neue Gluten
Der Erde Feuerreich zu schenken.
Ich nehme nicht, ich pflege nur zu geben;
Und wie verschwenderisch mein Leben,
Umhüllt mein Scheiden gold'ne Pracht,
Ich scheide herrlich, naht die Nacht.
Wie blaß der Mond, wie matt die Sterne!
Solang ich kräftig mich bewege;
Erst wenn ich auf die Berge meine Krone lege,
Gewinnen sie an Mut und Kraft in weiter Ferne.
Daar valt weinig tegen in te brengen, de constatering is ontegenzeggelijk juist, de zon gaat onder, en komt weer op, maar de vraag rijst of 't zinnig is deze procedure in zulke bloemrijke, wollige taal te verwoorden. Je kunt er natuurlijk van alles achter vermoeden. Het gaat niet zozeer om de zon zelf als wel om de metafoor van het verzinken en weer opblinken. Niet opgewassen tegen de grauwe realiteit van alledag, verzinkt de dichter om vervolgens in zijn ideale droomwereld inspiratie op te doen voor een nieuwe poging overal bovenuit te stijgen.
Uiteindelijk is het Mayrhofer overigens toch niet gelukt de grauwe alledaagse realiteit te ontstijgen. Lang nadat Schubert reeds was heengegaan, pleegde hij zelfmoord. Mogelijkerwijs mede omdat hij, werkzaam als censor, besefte dat zijn akelige arbeid niet in overstemming was met zijn hooggestemde idealen.
Schubert componeerde een verbluffend lied bij deze wonderlijke tekst. Het lijkt alsof je bij de chromatisch dalende beginakkoorden met dat lastige trillertje halverwege de maat Wagner al hoort aankomen. Einstein zegt dat je, als je het zou horen zonder te weten dat het van Schubert stamt, eerder zou denken dat het lied in 1900 dan in 1817 is ontstaan. ‘Freiwilliges Versinken’ loopt al vooruit op het lied