gevoel voor luim, tussen pessimisme en optimisme, tussen halve volwassenheid en nooit verloren kinderlijkheid, tussen zelftwijfel en zelfbewustzijn. Wat ik wil zeggen, is dat Hollands Maandblad niet weet hoe de wereld in elkaar steekt, en juist daarom behept is met een onuitputtelijke nieuwsgierigheid.
Dat betekent niet dat dit blad uit halfzachte aarzeling is gevlucht in een gebrek aan standpunten, of in de schijnveiligheid van een ‘derde weg’, dan wel het heil heeft gezocht in quasi-wijsgerig en quasi-religieus ‘ietsisme’. Hollands Maandblad staat voor wat Poll ooit omschreef als de ‘agressieve redelijkheid’ van ongebonden intellectuelen. Vanzelfsprekend wekken woorden zoals ‘redelijkheid’ en ‘intellectuelen’ ogenblikkelijk wantrouwen. Maar dat komt meer door het misbruik ervan die zo kenmerkend is voor onze tijd dan door hun feitelijke betekenis. Anders dan deze wereld wil doen geloven, is niet iedereen die zich als ruimdenkend voordoet ‘redelijk’ en is niet iedereen die in de krant schrijft een ‘intellectueel’.
Wat wij misschien bedoelen met agressieve redelijkheid is dat in dit blad waarheid geldt als een sterk argument. Dat helderheid geldt als een democratisch principe. Dat transparante argumenten worden gezien als bevrijdend zonder aanzien des persoons. Dat de betekenis van taal publiek bezit is. Dat de grenzen van de taal de grenzen van het denken en derhalve van de kenbare wereld zijn.
Het kan geen toeval zijn dat in Hollands Maandblad vanaf het begin met meer instemming werd gepubliceerd over Ludwig Wittgenstein en Karl Popper dan over Jean Baudrillard, Jacques Derrida en het postmodernisme of over welke overtuiging dan ook die afbreuk wil doen aan het openbare karakter van taal en van argumenten die daarmee worden uitgedrukt. Toch is dit blad wel degelijk nieuwsgierig naar de opvattingen van andersdenkenden, want de voorwaarde voor zelfkennis blijkt uiteindelijk altijd de kennis van anderen te zijn.
En te zeggen dat de grenzen van de taal de grenzen van de kenbare wereld zijn, betekent slechts het begin. Hollands Maandblad wil die wereld nader beschouwen. De essays in dit tijdschrift leggen de structuur van die wereld bloot, het proza vertelt over de menselijke dwaaltocht door die wereld, de poëzie verkent de grenzen van die wereld en de beeldende kunst biedt zicht op woordloze nieuwe vormen zonder welke die wereld zoveel fletser zou zijn.
Bij dat alles drijft Hollands Maandblad op de steun en loyaliteit van oude en nieuwe medewerkers, en van oude en nieuwe lezers. Het is meer dan een aardig detail dat dit nummer opent met een bijdrage van Hugo Brandt Corstius, een medewerker die ook het allereerste nummer opende. De keuze in dit nummer uit de beeldende kunst van de afgelopen 699 afleveringen, is dan ook bedoeld als hommage aan allen die in woord en beeld aan dit blad bijdroegen. Dat wij niet alleen lezers nodig hebben (die zijn er genoeg), maar vooral lezers die bij dit blad willen horen als abonnee (daarvan zijn er nimmer genoeg) behoeft hier geen nader betoog. Die beslissing laten wij aan uw goede smaak over.
Het Hollands Maandblad is in veel opzichten een onmogelijkheid. Het is natuurlijk verleidelijk om daar op hoge toon achteraan te schrijven dat dit nu juist zo aardig is, en dat wij wel zo'n beetje zullen doormodderen tot het niet meer gaat. Die hoge toon is ons vreemd, heb ik getracht uiteen te zetten, maar doormodderen zullen we net als Bert Poll blijven doen. Voor mijn plezier en voor het uwe, voor het onderzoeken van de werkelijkheid, voor het aftasten van de grenzen van de taal, voor het doorlichten van de ernst van anderen en van de schalksheid van onszelf, voor het blootleggen van een gedeelde hoop op een beschaafd bestaan, die zich, ook bij wie haar ten diepste wantrouwt, niet laat onderdrukken. - bb