de in en pakte de telefoon. Zonder aarzelen toetste hij alle tien cijfers in. Als ze niet op zou nemen, hoefde hij zich niets te verwijten. Dan had hij zijn best gedaan en hoefde hij het pas morgenavond opnieuw te proberen.
‘Met Lieke.’
‘Ja, hé, hoi, hallo, met Herman, je weet wel, van de marketingcursus.’
‘Hallo,’ klonk het neutraal.
Nu moest hij het zo snel mogelijk zeggen.
‘Waar ik je voor bel, een huis, jij zocht nog een huis nietwaar? En wat denk je? Misschien weet ik wel wat voor je.’
‘Echt waar?’ Ze klonk direct enthousiast. Ze spraken af dat ze zaterdag na de les met hem mee zou gaan om te komen kijken.
Na het gesprek dronk Herman de fles leeg en met elke slok groeide de overtuiging dat zijn plan zou werken. Zie je wel, mompelde hij tegen zichzelf, zie je wel.
Lieke maakte haar fiets vast aan de zijne. Hij was opgelucht dat ze eindelijk bij zijn huis waren gearriveerd. Conversatie maken was al niet zijn sterkste punt, maar fietsend door de stad was het pas echt een ramp. Steeds inhouden, weer langszij komen, en vervolgens je zinloze zinnen boven het verkeer uitschreeuwen.
Hij had zijn woning gestofzuigd en opgeruimd. Op tafel stonden verse bloemen en een schaaltje aardbeien. Hij bood haar thee aan.
‘Hebben we daar nog wel tijd voor?’ vroeg ze.
‘Ja hoor. Ze is er nog niet.’ Hij had expres wat later met mevrouw Kaasvink afgesproken. Maar toen Herman de thee inschonk klopte mevrouw Kaasvink op zijn deur. Ze wilde meteen met de rondleiding beginnen.
De helft van de tijd besteedde ze aan de gordijnen, die stonken naar zware shag. Het plafond was bruin van de rook. Op het moment dat ze de keukendeur opendeed hoorde Herman muizen vluchten. Lappen afgebladderd stucwerk lagen op de vloer. De muur naast het fornuis was zwartgeblakerd vanwege het in brand gevlogen omeletje.
‘Nou, wat vindt u ervan?’ vroeg mevrouw Kaasvink opgewekt.
Lieke zei dat ze het huis graag wilde hebben. Een beetje viezigheid kon haar niks schelen. Ze was vuilnisvrouw, vertelde ze, één van de vijf vuilnisvrouwen in heel Amsterdam, tegenover honderdzestien vuilnismannen.
‘Dat lijkt me een nuttig beroep,’ zei mevrouw Kaasvink.
‘We noemen het altijd het op één na oudste beroep ter wereld.’
‘U weet dat de overname tweeduizend euro bedraagt?’
Nee, dat wist ze niet. Dat had Herman haar nog niet verteld.
‘Tweeduizend euro. Dat kan ik nooit betalen.’
Lieke was ingegaan op zijn uitnodiging om het gesprek met mevrouw Kaasvink bij hem thuis te evalueren. Dat was hoopgevend. Ze had ook direct naar huis kunnen gaan.
Ze zat op zijn bank en dronk thee uit zijn Garfield-mok. Er bleef een beetje lippenstift achter op de mok.
‘Wat zou je maximaal kunnen ophoesten,’ vroeg hij. Ophoesten, wat een woord.
‘Misschien kan ik een paar honderd lenen van mijn vader. Maar dan nog haal ik hooguit de helft. Meer gaat me nooit lukken.’