| |
| |
| |
Kinderspel
door Maria Staal
Ik hoor hoe Jimmy de deur van de koelkast opent en weer dichtsmijt. Het kantoor is uitgestorven. Over een week is het kerstmis. Sinds mijn trip naar Grozny is elke stilte een niets dat me verslindt. Ik hunker naar gewone mensen, maar de enige die ik zie is Jimmy.
Met een fles champagne onder zijn oksel manoeuvreert hij zijn stoel naast de mijne. Hij werpt een doos met afhaalsushi van gisteren op mijn bureau. Ik ontkurk de champagne zonder knal. We eten uit de doos. Drinken uit de fles. Jimmy spaart de kleine plastic visjes met sojasaus. Er liggen tientallen in zijn la. Samen met alle vliegtuigslofjes uit de business class. Hij doet er niets mee maar gooit ze niet weg.
Omdat er niets te vieren valt, smaakt de champagne niet. ‘Het was dit of Campari,’ zegt Jimmy.
In de glaswand van ons kantoor zien we onszelf zweven boven de stad. Hij en ik etend in de lucht. Beneden rijden trams door de natte sneeuw en haasten mensen zich van winkel naar winkel. Ik heb Martin een kaart gestuurd. Ik heb niets meer gehoord.
Jimmy en ik moeten praten maar het lukt niet. Hij kent mij, en ik hem. Te lang. We kunnen niet naar elkaar luisteren zonder ons te ergeren en willen dat de ander dat weet. Na hoeveel jaar gebeurt zoiets? Je merkt het als het te laat is om er nog wat aan te doen.
Na het eten draait hij zijn stoel een kwartslag. Zijn linkerhand rust op zijn been. Ik weet wat er komt: hij grijpt naar mijn oor - zijn hand ruikt naar zeewier en vis - en als hij terugveert, heeft hij een dollar tussen duim en wijsvinger. Uit mijn oor getoverd. Table magic. Hij is er een ster in. Hij blaast op het muntstuk en laat het verdwijnen in zijn rechtervuist. Grijnzend opent hij beide handen. Leeg. Nooit zie ik hoe hij het doet. Zo goochelt hij met al ons geld. Ook weg.
Hij roept: ‘Praten? Why?’ Vindt dat het wel kan wachten tot de zomer, in de zon, aan de gracht. Ondertussen plukt hij briefjes van honderd uit mijn haar.
‘Kinderspel,’ zegt hij. ‘Ik ken veel moeilijker trucs.’ Na die longontsteking is hij kortademig gebleven.
‘Praten van de zomer aan de gracht doen we óók,’ zeg ik, ik duw zijn hand weg, ‘Over boten, auto's, de Beatles, wat je maar wilt.’
We leven in een wankel evenwicht. Hij kan niet zonder me, maar op de dag waarop hij dat toegeeft, is het over en uit. Het gesprek moet gaan over geld, vooral het tekort daaraan. Over boekhouder Mark, die is ontslagen. Eigenlijk moet het gesprek vooral gaan over Victor. Voornamelijk over Victor van wie ik hoop dat hij Jimmy bedriegt met een ander. En dat die ander dan aids heeft, en dat ze bijtijds voor Jimmy ontdekken, maar dat het voor Victor helaas te laat is.
Jimmy babbelt over de fim-92 e Stinger in vergelijking met de Chinese qw2, hij praat over wie hij tegenkwam in Parijs op de wapenbeurs en over de vliegreis die hij straks maakt, naar Hong Kong, en dat hij het geweldig vindt om in de lucht kerst te vieren met May en Li-An van Cathay Pacific, die hem altijd vertroetelen als een baby. Hij heeft zijn eigen stoel, ia, en weet nu al dat het vliegtuig nagenoeg leeg is.
| |
| |
Dan zegt hij ook nog: ‘Maria, je ziet er belabberd uit de laatste tijd.’ Het klinkt niet alsof hij wil weten wat er is, maar alsof hij er niet langer tegenaan wenst te kijken.
Ik zeg: ‘Is het waar dat Victor van jou Mark mocht ontslaan?’
Hij strijkt het geld glad, steekt het in zijn binnenzak en zet zijn vingertoppen tegen elkaar. Ik wacht. Hij zegt dat hij me dit wilde besparen, te pijnlijk. ‘Ik wilde je er niet mee lastigvallen, Maria, maar Mark heeft dingen gedaan waarvoor hij geen toestemming had.’
‘Ik hoor dat te weten, waarom wist ik van niets?’ zeg ik. Ik zeg dat hij alles moet uitleggen, nu meteen, en ik vraag waarom hij het in godsnaam door Victor heeft laten opknappen.
Hij zegt dat het direct moest gebeuren omdat het anders nog meer geld gekost zou hebben, ‘en wij waren immers ver weg’. Hij zegt: ‘Na de kerst praten we erover. Waarom doe je alsof je me niet gelooft!’
Uit het niets goochelt hij een doosje en opent het. Jezus, een haarspeld bezaaid met diamanten. Hij drapeert mijn haar over mijn schouders, schuift de speld aan: ‘Zit stil.’
Shit, ik moet dit soort dingen beter zien aankomen.
Hij zegt: ‘Voor Grozny, Maria.’
En: ‘Waarom neem je geen vakantie? Je hebt zo je best gedaan, neem mijn goldwing card, je kunt zo naar Barbados, en vraag dinges mee.’
Met Martin naar de zon. Jimmy betaalt.
‘Sorry dat ik twijfelde,’ mompel ik.
Hij moet weg want Victor wacht beneden op hem, die rijdt hem naar Schiphol. Als hij de lift in stapt, wuift hij lachend. Ik wil me heel lang niet bewegen. Maar al na drie tellen draai ik het nummer van Mark. Ik vraag of hij een schaduwadministratie heeft bijgehouden. En of ik die mag zien.
‘Jimmy komt er niet best af, Maria.’
Ik zeg dat ik dat weet. En dat ik er nu meteen aankom.
Nadat ik Mark heb aangehoord en zijn boeken heb bestudeerd, kan ik kiezen: ofwel ik probeer twee van Jimmy's rekeningen te blokkeren en sluit zo snel mogelijk een megadeal, met wie dan ook over wat dan ook, ofwel ik dien mijn ontslag in en schiet op weg naar huis Victor overhoop. Godverdomme, dat Jimmy tegen me liegt, is niet nieuw maar dat hij het bedrijf op het spel zet om zijn minnaar te kunnen betalen wel.
Mark vertelt dat er een besloten vooraanbesteding plaatsvindt, op 5 januari ergens in New York. Na wat speurwerk vinden we de naam van de Pakistaan die de tenders, de aanvragen, heeft verstuurd naar vier handelaren. Het is Azhar. Ik ken de naam. Het gaat om wapens voor ordedienst en leger. Dat wij niet zijn gevraagd voor een offerte, vind ik vreemd. Ik bedoel: Pakistan. Daar doen we toch al jaren zaken mee?
Als ik met Karachi bel, krijg ik te horen dat Azhar ons wel degelijk een aanvraag heeft gestuurd. ‘Maar Jimmy zag er niets in, Maria.’
Ik hang op en vloek. Dat Jimmy ons geld er doorheen jaagt met jochies en casino's is erg. Dat hij weigert het terug te verdienen, is onvergeeflijk.
Het blokkeren van de twee rekeningen blijkt onmogelijk. De bank mekkert over procuraties. Het lukt me een stoel op een volle vlucht naar New York af te dwingen, op 2 januari. Het lukt me ook Azhar aan de telefoon te krijgen. Wij zijn nieuw voor elkaar. Hij kent Jimmy, maar mij niet. Dat is een handicap. Hij zegt dat de inschrijfdatum gesloten is. Ik vraag wanneer de aanbieding binnen moet
| |
| |
zijn. Zeven januari, ‘maar dat doet er dus voor u niet meer toe’. Ik zeg dat Jimmy's weigering een vergissing was. Ik rep van onze snelle levering, onze lage prijs, onze gegarandeerde kwaliteit... Ik merk aan de stiltes dat het tijd is voor mijn act. Ik bedoel de act waarbij hij geld krijgt om mij aan te horen. Hij hapt. Het bedrag waarvoor hij bereid is ons zijn tender alsnog te sturen, laat ik hem natuurlijk zelf betalen, ik verwerk het straks geruisloos in mijn offerte.
Ik vraag hem wie er nog meer in de race zijn. Weer aarzelt hij. Weer wil hij geld. Goed. Hij geeft mij vier namen. Vier keer dokken. Drie collega's ken ik redelijk. Maar de vierde alleen van reputatie. Shit... Sulleyman uit Louisiana, iemand die Jimmy en ik het liefst mijden. Pakistan doet nu blijkbaar zaken met iedereen. In een opgewonden bui heeft Jimmy wel eens geroepen dat Sulleyman achter de kogelbrieven zat, en achter de aanslag op hem in Pakistan.
‘Mijn lege oogkas is Sulleymans werk! Broodnijd om een paar godvergeten centrifugeonderdelen!’
Hij lalt maar wat, dacht ik toen, Sulleyman is niet stupid, alleen maar mean. Je kunt beter in mangrovewortels langs de Mississippi verstrikt raken dan een deal sluiten met die klootzak.
Ik werk 's nachts door, ik werk de kerstdagen door, Jimmy mag niets merken. Martin belt niet. Als ik slaap, droom ik van ons. We hebben samen een hond maar die gaat dood. We bewonen samen een huis maar het dak lekt. We gaan ergens naar toe maar zijn verdwaald.
De laatste dag van het jaar bel ik hem, 's middags. Ja, ja, hij heeft mijn kaart ontvangen. Leuk. Ja, ja, het gaat goed. De pauzes vertellen meer dan het gesprek. Ik vraag niet verder. Niet naar haar naam, niet naar hoe ze er uit ziet, niet naar of zij dan is wat hij wil. Ik zeg gedag en hang op.
De 747 stijgt niet op. Vleugellam. Wachten. De oude vrouw naast mij knoopt een gesprek aan. Ze bezoekt voor de tweede keer haar kleindochter in New York.
‘Indrukwekkend,’ zegt ze.
‘New York?’ vraag ik op mijn beleefdst, maar denk: Grozny.
Ze praat over dat beroemde museum met het Barosaurusskelet, bij het park. Ik droom weg. Dat ik mij liet insluiten, en dat ik dan de hele nacht naar de dino kon kijken en dacht aan dingen in de grond: rood en bruin aardewerk, gaaf gebeente, een Sjang-dynastie kind met een klein houten blokje in haar mond waarin haar sterfdatum is gekerfd, de halfverteerde vrucht in een mastodontenmaag...
We moeten onszelf overboeken om via Heathrow naar New York zien te komen. Fuck. Ik help de oude dame en val dan in het andere vliegtuig naast haar in slaap. Een Boeing als hangmat.
Toen ik een half jaar voor Jimmy werkte, stuurde een Afrikaanse generaal ons de tender voor een leverantie. Jimmy en ik belden dagenlang met tussenleveranciers en fabrikanten en berekenden onze offerte. Toen nam Jimmy mij mee naar een club ergens in Sussex. De bazin wachtte ons op. Ze vroeg: ‘Mr. and Mrs. Woh?’ Jimmy knikte. Nog nooit had ik hem een schuilnaam horen gebruiken. We mochten doorlopen naar een muf zaaltje. Er zaten mannen rond een tafel. De concurrenten. Ze stelden zich niet onvriendelijk aan mij voor en gingen door met praten, roken en drinken. Ik herkende een Engelsman die Barillion heette, de Duitse tweelingbroers Scholl en een Pool, Jakubowski. Jimmy zette mij op een stoel een beetje achteraf. ‘Mond dicht, kijken en luisteren, Maria.’
Een kalende man stond op en opende de vergadering. Hij keek de kring rond
| |
| |
en lichtte kort de Afrikaanse tender toe: ‘Zoals u weet bestaat de aanvraag uit drie delen. Wil ieder van u elk deel leveren? Er werd geknikt, ook door Jimmy. Ik snapte dat niet. Jimmy vond toch alleen de simulatoren interessant?
De voorzitter vervolgde: ‘Dit is een leuke deal, zonde om elkaar in de wielen te gaan rijden. We kunnen beter verstandige afspraken maken.’ Hij stelde voor ‘de gebruikelijke procedure te volgen’. Dat bleek het onderling vergelijken van de prijzen te zijn, om te voorkomen dat iemand van ons het slachtoffer zou worden van zijn eigen te scherpe offerte. Iedereen schreef zijn prijs op een briefje en legde dat dichtgevouwen voor zich op tafel. De voorzitter haalde ze op. Hij las ze voor: bedragen met naam en toenaam. De Duitse tweeling had de laagste prijs. De voor- | |
| |
zitter noemde de broers nu ‘rechthebbende’: zij mochten de Afrikaanse generaal zijn wapens leveren. De rest deed afstand van levering. Zij spraken af hun prijzen niet te verlagen, ook niet als de opdrachtgever daarom zou vragen. Vervolgens werd ieders offerte met 10 procent van de prijs van de Duitsers verhoogd. Zij moesten op hun beurt daarvan 8 procent uitbetalen aan de overige deelnemers als dank voor de exclusieve onderhandelingsrechten. Dat heet ‘Compensatie’, legde Jimmy later uit. Toen stond iedereen op, schudde elkaar de hand, nam zijn eigen briefje mee en vertrok.
Drie uur in de middag, het vriest hard. Ik zal hier een dikker jack moeten kopen, een excuus om te gaan winkelen. In de taxi vanaf Kennedy Airport passeer ik weer het grootste kerkhof dat ik ooit zag. Op Times Square liggen restjes ticker-tape van oudejaarsnacht in de goot. Ik negeer de stad verder. Later. Eerst naar het hotel. Ik heb nog twee dagen tot de vooraanbesteding. Mijn plan is om mijn vier concurrenten rechtstreeks te vragen mij ‘preferentie’ te verlenen: het recht om de order over te nemen. Ik moet elke handelaar apart spreken vóór de vergadering. Sulleyman als laatste, iets beters heb ik nog niet bedacht.
Wanneer is Jimmy zo geworden? Ik was erbij maar heb niets gemerkt. Maar shit, ik dacht ook dat ik Martin kende.
Destijds vroeg ik me af waarom die ‘compensaties’ nooit werden opgetekend in de boeken. ‘Pfff, dat geld bestaat alleen in kladschrift, Maria,’ wuifde Jimmy mijn vraag weg. Daarna legde hij het uit. Elke afspraak wordt weggestreept tegen weer nieuwere afspraken, het geld schuift steeds door naar een aanstaande deal, het bedrag blijft nooit lang hetzelfde. Iedereen houdt zijn eigen lijstje bij. Een keer per jaar wordt er afgerekend. ‘Twee handelaren in ruste wachten dan ons op. Iedereen levert zijn lijst in. Wij jonkies maken plezier terwijl zij alles uitrekenen. Aan het eind van die dag lost iedereen zijn restschuld aan elkaar af.. Cash.’
In mijn tender staan fragmentatiegranaten: dp-icm's, 47 kilo per stuk. Bedoeld om Hindoes en Sikhs mee om te leggen. In het ijs van de Kargil pas, in Jammu en Kashmir, op 6000 meter hoogte, zitten fragmenten met restjes hartspier en gevechtspak gevroren. Dat is de bestandsgrens tussen Pakistan en India.
Diezelfde avond nog bel ik mijn vier concurrenten en regel ontmoetingen. Twee voor morgen, twee voor overmorgen.
De jongste is Harry Chi. Hij wacht 's middags bij Wollman Rink, in het park. Een Taiwanees die schaatst. Hij klost voor me uit de tribune op. Wolkenkrabbers blokkeren de zon. Er komt sneeuw.
Ik zeg dat ik graag de hele tender wil leveren, solo. Hij neemt een slok van een energiedrankje en schudt zijn hoofd. Zijn haar groeit recht omhoog, anders dan bij Jimmy.
‘Nee, deze order is van mij.’
Ik kijk hem aan. De hele order kan hem gestolen worden. Hij acteert. Vroeger kon ik geen lichaamstaal lezen. Inmiddels heb ik alles wel gezien. Binnen tien tellen zal ik weten voor hoeveel Harry Chi van gedachten verandert. Daar komt het: hij had nog een voorraadje Kalashnikovs die hij in de Pakistaanse offerte heeft verwerkt. Kan ik daar tegenop bieden? Hij noemt zijn aantallen. Ik noem een prijsje. Dat wijst hij verontwaardigd af. We boksen door, om een paar duizend dollar meer of minder. De ijspiste raakt leeg.
‘Harry’ zucht ik, ‘kom op nou, ik heb het koud. Je hebt geen logistiek voor deze order en de anderen hebben me al preferentie verleend.’ Dat is bluf. Ik heb verder
| |
| |
nog niemand gesproken. Maar hij gelooft me. We sluiten een deal. We schudden handen.
One down, three to go.
's Zomers wil ik sneeuw, niet nu. Ik ren een warenhuis in om laarzen en een jas te kopen, vlak voor mijn volgende afspraak met Gregorius Brand, de Oostenrijkse concurrent. Ik aarzel even voor een rek designlingerie maar loop door naar de schoenafdeling. Even later tikt er iemand op mijn schouder.
‘Miss?’ hijgt de verkoopster, ‘er is voor u afgerekend.’ Ze drukt me een tasje in handen. Met een setje lingerie. Voor ik iets kan vragen, is ze weg.
Mijn ogen zoeken Martin, Jimmy, de kerstman, maar ze vinden niemand.
| |
| |
Even later zit ik met m'n tasje in Upper Midtown, bij Guastavino's. Gregorius Brand en ik eten krab. Brand is minder leesbaar dan Harry Chi maar alle keren dat we zaken deden, gaf hij ons ruimte.
‘Er komt een Afrikaanse tender aan, zegt hij, ‘Jimmy zou dan een stapje terug kunnen doen.’
‘Volgens ons kladschrift heb ik nog een miljoen van je tegoed Gregorius.’
Hij denkt zeker dat ik achterlijk ben! Nu zal hij wel over de hoogte van de compensatie beginnen.
‘Dan zullen we behoorlijk moeten verhogen,’ zegt hij, ‘anders ga ik niet met je mee.’
Dan vraagt hij waar Jimmy is. Hoe het gaat. Ik houd het vaag. Hij zegt: ‘Pas op jezelf, Maria. Er wordt gebabbeld over Jimmy. Hij wordt niet meer zo serieus genomen als vroeger. Hij mag blij zijn dat hij jou heeft. Wij weten hoeveel je in Tsjetsjenië voor hem hebt verdiend. En hoe. Weet hij dat zelf ook?’
Ik maak snel een grapje. Hij lacht. Ik vraag of hij mij toevallig zag winkelen vanmiddag. Hij snapt er niets van, schudt zijn hoofd.
‘Oh,’ glimlach ik. ‘Jammer.’
's Nachts belt Jimmy's zoon Shen-Li mijn 06. Hij denkt dat hij met Utrecht belt om elf uur 's ochtends. Ik zit meteen rechtop in bed. Gaat dit over Jimmy?
Shen-li zegt: ‘Er staat ineens geld op mijn rekening. Jimmy zei: “Jullie krijgen een kerstcadeautje”, maar dit is idioot veel, verontrustend veel.’
Ik schrik van het bedrag. Godverdomme, zit ik hier om de gaten te dichten waarin het geld van ‘daddy- dearest’ verdwijnt! Ik vraag Shen-li het geld niet aan te raken tot ik meer weet. Dat zal hij doen. Zijn zusje ook. Hij vraagt hoe New York is. Ik zeg: ‘Koud.’
Ik moet beloven plezier te maken. Ik denk aan de lingerie in mijn hotelprullenbak. We hangen op. Fuck, Jimmy mag niet weten dat ik hier ben. Vergeten te zeggen!
Ochtend. Nog kouder dan gisteren. Naar een koffietent in Upper West om Renzo te ontmoeten, de Mexicaan. Maar aan de bar zit zijn assistente, Clarita. Geen Renzo te bekennen. Zij is net zo onaangenaam verrast als ik. Ze had Jimmy verwacht. Clarita lijkt op een bos goedkope bloemen die al veel te lang staat. Volgens mij neukt ze Renzo en ook diens cliënten - en concurrenten, als het van hem moet. Jimmy beweert altijd dat hij nooit op haar avances ingaat, maar kan goed met haar opschieten. Haar mond is te breed, haar tieten zitten te hoog en ze weet niets van wapens.
‘Clarita!’ roep ik blij. We kussen de lucht naast elkaars hoofd.
Dit moet een gesprek worden waarin Clarita mij iets gunt. Zij weet dat. Ik ben degene die deze ontmoeting wilde. Ze leunt achterover. Ik doe mijn verhaal. Vertel dat iedereen al ‘ja’ gezegd heeft. Ze glimlacht.
‘Nee,’ zegt ze. Ze geniet, proeft het woord achteraf en zegt dan nogmaals: ‘Nee, Renzo en ik doen niet mee. We willen zelf leveren. Toen wij laatst bij Jimmy aanklopten voor preferentie gaf hij ook niet thuis.’
Shit, dat was een kleine klotenorder aan Kroatië. Peanuts. Ik praat op haar in, tast af of er nog te onderhandelen valt. Ze geeft me niets, geen richting, geen aanknopingspunt. Zo moet ik dus overmorgen de vergadering in: twee voor, één tegen. En dan heb ik Sulleyman nog niet eens gesproken.
Als ik opsta, zegt ze: ‘Ik snap niet dat je al die moeite nog voor Jimmy doet. Eerst Tsjetsjenië, nu dit.’
| |
| |
‘Ik dacht dat jij zo dol op hem was,’ zeg ik liefjes.
Ze grijnst: ‘Toen was hij nog geen homo.’
Bij Martin mocht je altijd klagen dat je niet slim en sexy genoeg was. Kreeg je peptalk. Hij was daar goed in. Omdat hij meende wat hij zei. Jimmy boort je altijd verder de grond in. Tot je zó razend bent dat je hem het tegendeel gaat bewijzen. De een was mijn klaagmuur, de ander mijn boksbal. Beiden kan ik nu gebruiken.
Iedereen zegt dat Sulleyman in al zijn vorige levens een insect is geweest, iets dat kruipt en afwacht onder een vochtige steen. Hij wil mij pas laat op de avond spreken, zegt zijn secretaresse, en in het restaurant van een dure nachtclub.
Achterin de taxi denk ik aan Jimmy's oog. Wie vuurde heeft meer dan een oog geraakt. Alles is anders sinds die ochtend in Pakistan. Als ik mezelf inprent in dat Sulleyman dat op zijn geweten heeft, maak ik vanavond een kans.
Hij is kalm en voorkomend. We zoeken aan een tafel achterin, waar we rustig kunnen praten. Ik zeg onbewust iets grappigs en hij lacht hardop. Verdomme, ik voel mezelf onderuitgaan. Nog nooit viel ik zo snel, zo diep voor een man. Hij flirt niet. Raakt me niet aan. Ik luister naar hem. Het is zijn stem. Die klinkt als tijdloze muziek, als water dat stroomt. Totaal in de war probeer ik me te concentreren op wat hij zegt.
Hij knikt begripvol als ik vraag om preferentie. Ik lieg dat alle anderen al toegezegd hebben. Hij vraagt waarom ik zonder Jimmy ben. Ik zoek naar sarcasme en achterdocht in die vraag, maar vind niets. Hij legt zijn bestek neer en zegt; ‘U kunt mijn preferentie krijgen. Maar u hoeft Jimmy niet te beschermen. Van mij heeft hij niets te vrezen. Hij graaft zijn eigen graf al zo lang. Iedereen ziet het. We weten hoe u zich in Tsjetsjenië hebt geweerd. Jimmy hoeft niet langer op onze steun te rekenen. Ruim voor deze ene keer zijn rotzooi nog op en kom daarna voor mij werken. Heeft u de wijn al geproefd?’
Bewegingloos kijk ik hem aan terwijl hij zijn glas opheft en mij aankijkt. Ik moet op het toilet mijn polsen onder de kraan gaan houden, iets terugvinden van mijn afkeer jegens hem. Ik sta op en prevel een excuus.
‘Maria,’ zegt hij dwingend, ‘vraag je af wat hij nog voor je kan betekenen.’
Ik knik. Niet als antwoord op zijn vraag maar om de wijze waarop mijn voornaam uit zijn mond klonk.
Op weg naar mijn hotel in de taxi zwijgen we. Zijn aanbod ligt er. Ik heb tijd gevraagd.
‘Overmorgen, die vergadering,’ peinst hij, ‘Ik ben voorzitter. Als Renzo niet meewil, wordt het knokken.’
Hij blijft zitten als ik uitstap. Met één been uit de taxi zeg ik nogal roekeloos: ‘Ik ga het nooit dragen, ik heb het weggegooid.’ Hopelijk snapt hij net zo min iets van mijn opmerking als Brand, gisteren. Dat moet.
‘Begrijpelijk’, glimlacht hij, ‘maar het was de grap waard.’
Ik stap ontredderd uit. Hij trekt het portier dicht. De sneeuw kraakt waar de taxi optrekt.
Een pakhuis op de grens van Chinatown en Little Italy. Overal kartonnen dozen met steranijs en fortune cookies bovenop de ruwe opium daaronder. Harry Chi, Gregorius Brand, Renzo en ik zitten om de tafel met Sulleyman als voorzitter. Hij zegt dat we hier zijn voor de tender van Pakistan. Om te kijken of niemand zich heeft vergist met rekenen.
Hij vraagt: ‘Wil iedereen leveren?’
| |
| |
Ze knikken. Allemaal! Fuck! Gesloten gelederen. Ik vraag het woord.
Ik zeg: ‘Luister even, Jimmy Liu en ik hebben het “oudste recht” op Pakistan. Iedereen aan deze tafel is dit jaar al eens door ons geholpen. Jij, Gregorius, van jou verwacht ik bijval.’
Brand tikt met zijn vinger tegen zijn neus, alsof hij nadenkt. Uiteindelijk zegt hij dat hij wel bereid is afstand van levering te doen in ruil voor een ‘nette compensatie’. Sulleyman en Harry Chi houden hun mond. Ik kijk naar Renzo. Die schudt zijn hoofd. ‘Sorry Maria, dit is onze order.’
Ik vraag aan Harry Chi of hij mij kan uitleggen waarom hij eerst wel mee wilde.
Hij zegt: ‘Je verzekerde mij dat de anderen om waren. Pas als dat zo is krijg je preferentie.’
Ze pokeren met de kaarten tegen hun borst. ‘Only when the fish decides to be caught, you catch the fish,’ zegt Jimmy altijd. Geduld. Ik kijk naar Sulleyman die nog helemaal niets gezegd heeft. Geen woord over leveren, niet leveren. Hij kijkt geamuseerd terug. Hij doet de test. Hoe koelbloedig is Staal?
‘Kom, Maria, zegt Harry Chi, we hebben niet de hele dag de tijd.’
‘Ja’, zegt Brand. ‘Dit gaat zo niet.’
Een kans, geef me verdomme een kans, ik heb dit spel zo vaak zien spelen. Koortsachtig denk ik na. Harry en Gregorius krijg ik wel mee. Sulleyman doet vaag. Renzo weigert.
Ik kijk naar Sulleyman en zeg: ‘Ik wil even apart praten met Renzo.’
‘Eerst jij en ik,’ zegt hij zacht.
‘Nee’, zeg ik. ‘Eerst Renzo en ik. Op de gang.’
‘Een half miljoen,’ dramt Renzo. ‘En bij de deal voor Georgië in mei wil ik jou en Jimmy niet zien. Bovendien zorg je voor een nette compensatie, straks, op deze leverantie.’
Ik wil hem op zijn bek slaan. Hij kleedt me helemaal uit. Ik heb geen keus.
De anderen wachten binnen. Dan stapt Sulleyman de gang op. Hij gaat zitten, in zijn nette pak, op een krat, zijn voeten op de betonvloer. Ik blijf staan.
Hij zegt: ‘Als je voor mij komt werken, kun je preferentie voor Pakistan krijgen.’
‘Shit man, je hebt gisteren al preferentie beloofd. Ik houd je aan je woord.’
Hij schudt zijn hoofd: ‘Mijn woord? Dan heb je me niet begrepen. Ik heb je niets beloofd.’
Ik zeg: ‘Je kunt honderdduizend dollar krijgen. Geen cent méér. Chi, Brand en Renzo gaan mee, daar betaal ik hen voor. Ze laten je voortaan vallen als je nu dwarsligt en hun deal opblaast.’
Hij weet dat ik gelijk heb. Hij moet gewoon doen wat ik wil.
Hij staat op en doet een stap naar voren. ‘Ik kreeg zwaar de indruk dat Jimmy helemaal geen trek had in deze tender. En twee dagen geleden kom jij me ineens lastigvallen. Hoe zit dat? Weten jullie wel van elkaar wat jullie doen?’
Ik lach hem uit: ‘Jimmy bedacht zich. Heb je soms.’
Je bent er nog niet,’ glimlacht hij, ‘De hoogte van de compensatie moet nog worden vastgesteld.’
Gunnen de heren mij nu de order? Iedereen knikt ja. Behalve Sulleyman, die wrijft over zijn revers.
Renzo vraagt met welke offerteprijs ik naar de klant wil. Ik weet wat mij te wachten staat: één voor één zullen ze de hoogte van mijn prijzen afkraken. Of het allemaal niet goedkoper kan? Ze willen hun compensatie zo hoog mogelijk laten
| |
| |
uitvallen en daarom mijn prijs zo laag mogelijk houden. Want de Pakistanen mogen niet het gevoel krijgen dat we hen een poot uitdraaien.
Ik weet wat ik moet verdienen om Jimmy's bedrijf te redden. Een simpele rekensom met een krappe uitkomst. Ze drukken met zijn allen mijn offerteprijs. Tot voorzitter Sulleyman hen zegt dat het zo wel genoeg is. Binnen vijf minuten ligt er een prijs waarmee Jimmy voorlopig vooruit kan en waarmee de rest tevreden is. Shit, nu lijkt het alsof ik Sulleyman nodig had.
Buiten krijg ik zijn visitekaartje: ‘Voor als je Eén-oog zat bent, of hij jou. Of voor als niet kunt slapen.’
Ik stop het kaartje weg zonder het een blik waardig te keuren maar zijn 06-nummer heb ik al gezien. Het staat meteen in mijn geheugen gebeiteld. Hij lacht niet. Steekt zijn hand op en is weg. Het is avond, laat.
Ik stap in het donker mijn hotelkamer in, laat het licht uit. Ik heb Martin niet gebeld en ben niet dronken geworden. Op de tast vind ik het bed. Aangekleed strijk ik neer. Ik zou volledig en onherroepelijk van Sulleyman kunnen worden vannacht. Hij zou iets moeten zeggen. Niet fluisteren met dezelfde fluisterstem als iedereen. Nee, alles met zijn gewone stem, die schroeit als vuur of koelt als ijs. Geen zinnen. Losse woorden: zacht, kom, adem, dieper, Maria, Maria. Ik val in slaap met mijn hand tussen mijn benen en zijn naam in mijn hoofd. Te weinig voor een droom.
De eerste ochtend zonder sneeuwval. Jimmy kan tevreden zijn. Het enige dat hij binnenkort even moet geven, is zijn fiat om de kosten voor deze opdracht te voldoen.
Ik vlieg om twee uur 's middags. Tijdens het pakken word ik gebeld. Jimmy. Hij vraagt uit beleefdheid wat ik in New York doe, maar ik hoor dat hij het al weet.
‘Geld verdienen. Wat anders? Als ik had willen uitrusten, had je nu Barbados aan de lijn gehad. Toch?’
Nu gaat hij ouwehoeren, zeuren, voelt zich gepasseerd al gaat hij dat niet zeggen natuurlijk. Verdomme. Altijd dat gezeik waar ik geen zin in heb.
Ik zeg: ‘Ben je niet gewoon blij? Kun je niet eens gewoon denken: die Maria toch, haalt ze me in haar vrije tijd weer uit de shit, wat is het toch een geweldige meid.’
Hij roept: ‘Shit? Er is geen shit! Door iedereen dat idee te geven, help je de zaak juist naar de klote.’
Ik wil hem wurgen maar vraag beleefd waarom hij de Pakistaanse uitnodiging weigerde. Terwijl we bijna failliet zijn. Terwijl we altijd zakendoen met Pakistan. Hij zegt dat hij daar niets over kwijt wil. Aan mij.
‘Ik wel, Jimmy!’ schreeuw ik in de telefoon. ‘Ik wil daar over kwijt dat je bewust bezig lijkt de zaak kapot te maken. Waarom weet ik niet, misschien is er helemaal niets meer dat je boeit behalve geld uitgeven.’
Hij snauwt of ik wel besef dat ik voor handelen zonder zijn toestemming ontslagen kan worden. Nu. Op staande voet.
Mag ik even lachen? Wat zou hij zonder mij moeten? Ik zeg afgemeten: ‘Dat beschouw ik maar als niet gezegd.’
Hij reageert koel. Morgen is hij terug in Amsterdam. We hangen op zonder iets af te spreken, zonder groet.
Op bed ligt mijn bloes. In het borstzakje het visitekaartje van Sulleyman. Ik grijp mijn handtas en vis mijn portefeuille eruit. Daar gaat het kaartje in.
|
|