Non, herhaalt de beul. Weet je wat kunst is, Christian? Duizend keer nee zeggen en één keer ja. Niet zus. Niet zo. Niet links. Niet rechts. Precies in het midden, in het hart van de zaak. Voor elke noot in een partituur is er in het universum van de tonen maar één plek, de juiste. Jij kiest niet. Jij ruilt het ene nee in voor het andere. Je doet maar wat.
Op de tribune weer meedogenloos gegiechel voor zolang het duurt.
Nog eenmaal waagt de arme Christian de sprong. Dan valt hij andermaal, en heeft hij al zijn kruit voorgoed verschoten; drie keer mis.
Je denkt te veel, zegt Grote Maestro hem. En ik weet hoe het komt. Je lijdt aan bewustzijn. Bewustzijn is een ziekte. Begrijp me goed, ik zeg je niet dat je meer moet leren voelen. Gevoel is ook een ziekte. Ik zeg dat je moet handelen, vanuit je tenen. Doen. Wij zijn daders, zie je; wij schieten met scherp.
Christian knikt. Hij wordt niet kwaad. En daarom, weet ik, wordt het nooit meer wat met Christian. Als de hoogste rechter vonnist dat het aan zijn denken ligt, dan is hij uitgespeeld.
Als Christian weer is gaan zitten, spreekt de beul zich uit, nu in het Duits.
Wo ist das Gleichgewicht, vraagt hij, wo ja doch alles fehlt?
Er valt een stilte. Het gefluister van de kandidaten en hun secondanten.
Niemand weet het, zegt de beul. Niemand weet wat moet gebeuren. Het is godgeklaagd.
Weer stilte, boze stilte. Nu besef ik wat het is, een Generalpause.
Dan vraagt hij alle kandidaten op het podium te komen. Ze moeten naast elkaar gaan staan en op zijn slag een vierkwartsmaat dirigeren. Het is een achterlijk gezicht. Tien dirigenten, die onder leiding van een dirigent niets dirigeren. Ze slaan gebroken. In de maat, maar zonder zielsbeweging, als computers.
Nu allegro, zegt de beul. En ook dat doen ze. Als hij er genoeg van heeft, tikt Grote Maestro af en laat hij als een paus, in ritueel slowmotion, zijn hoog geheven, kwaad gekromde handen naar zijn knieën zakken. Jammer dat ik zijn gezicht nu niet kan zien.
Ja, hoor ik hem mompelen. Jaja. De jongens wachten op wat komt, maar er komt niets. Ze weten niet goed hoe ze moeten staan of hoe te kijken. Hun armen hangen, zinloos en ontheiligd, als geknakte vleugels aan hun starre lijven. Christian bergt ze op achter zijn rug, als een rekruut. Ik sla mijn ogen neer. Ik wil niet alles zien.
Wat mij frappeert, zegt Grote Maestro, is dat jullie geen van allen protesteren tegen een absurde opdracht. Het is volslagen zinloos, vierkwartsmaten dirigeren. Jullie zijn soldaten, geen generaals.
Wat bedoelt u?, vraagt de jongen met de bril.
Daar komt u achter, zegt de beul.
Christian knikt. Ik denk niet dat hij zelf nog weet waarom.
En Grote Maestro zegt: Ik dank u voor uw aandacht. Ik wens jullie een prachtig leven toe.
Pas dan staat hij op, terwijl zijn tien soldaten het schavot verlaten. Het orkest breekt op, de zaallichten gaan aan. Weer is de wereld niet veranderd.