Voor de bioscoop raakten wij aan de praat met Larisa Zemanova, die op het punt stond zich aan te sluiten bij de aanzwellende menigte op het Wenceslasplein. Eenentwintig jaar eerder had de student Jan Palach zichzelf daar in het hart van Praag in brand gestoken uit protest tegen de inval van de Sovjets. Ik weet niet wat Larisa daarvan dacht, want ondanks haar hoogblonde haar dat zoveel Praagse vrouwen hadden, was ze een Russin. Ze kwam uit Odessa en was getrouwd met een Tsjechische scheepskapitein. Ein ganz grosser Egoïst. Daarom lag ze nu ook in scheiding. Hoe zij erop kwam, weet ik niet meer, maar Larisa vertelde dat zij een maand onvrijwillig had vastgezeten op de Tsjecho-Slowaakse ambassade te Rangoon in Birma. Die Exotik hat auch so seine Begrenzungen.
In elk geval was Larisa vol lof over de zachtmoedigheid waarmee de duizenden op het Plein opkwamen voor hun zaak. Kaarsen ontsteken en met je sleutelhanger rammelen om dat zootje uit de Burcht te jagen, kon je onmogelijk agressief noemen.
Aan het uiteinde van het Plein rijst het observatorium op, het lijkt wel een gigantische lift naar de bovenste verdieping van het heelal. Daar in de buurt kwamen we Jiri Dedecek tegen, de liedjeszanger en volgens eigen zeggen poète maudit. Hij droeg zijn dochtertje op de arm. ‘Het zijn zwijnen, maar in plaats van geslacht te worden, slachten ze zelf,’ zei hij peinzend. Toen de avond daarvoor het nieuws van de uit elkaar geslagen demonstratie bekend was geworden, had hij zijn voorstelling gestaakt en was met het publiek in debat gegaan. ‘Het hele land staat achter de studenten en wil dat het hier verandert, alleen de dinosaurussen zijn daar nog tegen’.
We naderden nu het heiligste der heiligen, het ruiterstandbeeld van Sint Wenceslas, waar vanaf de eerste nacht een wake werd gehouden. Het was er ijskoud, meisjes boden thee met rum aan. In de bloemperken waar de kaarsen brandden, ontstonden druipsteengrotten in alle mogelijke kleuren. Tussen het kaarsvet lagen bossen bloemen, vaak nog in het cellofaan, met daar tussenin votiefprentjes, handgeschreven gedichten, foto's, vlaggetjes en papieren anjers.
Ondanks de onzekerheid heerste er een soort uitbundigheid. Mannen zijn op hun best en vrouwen op hun mooist als ze met iets groots en zinvols bezig zijn. Ik had dat in 1975 in Spanje gezien toen er een einde kwam aan het Franco-tijdperk, en in 1986 in Manilla toen Ferdinand Marcos werd verdreven, en ik had het twee jaar later weer geproefd in Santiago, op de dag dat Pinochet het veld moest ruimen. Optrekken tegen een onderdrukker maakt een mens beslist beter, althans voor even.
Voor Ton was het om gek van te worden. Als beroepsfotograaf stond hij middenin een historische gebeurtenis en hij kon er geen plaat van schieten. Maar hij hield zich groot en klaagde niet. Voor de foto's bij het verhaal moesten we een beroep doen op het bureau Sigma, en dat voelde aan als een nederlaag. Gelukkig kreeg Ton op maandagochtend 20 november, enkele uren voor ons vertrek, van de vrouw van de plaatselijke klm-vertegenwoordiger een simpele Agfa-box te leen, en zo kon er toch nog één door hem gemaakt fotootje worden afgedrukt.
Ik kom Dick K. tegenwoordig nog wel eens tegen op diplomatieke gelegenheden in Den Haag, zoals de viering van de Nationale Dag van België of van die van Bangladesh. Zijn vrouw heb ik nooit ontmoet en dat is misschien maar beter ook. Na al die jaren is Dicks gêne over het camera-incident in Praag nog altijd groot. Zo gauw de vroegere tweede ambassadesecretaris mij ontwaart, begint hij te snuiven als een onrustig paard. Aan mijn revers sjorren onder de uitroep dat ik zo'n verdomd goede vent ben, doet hij allang niet meer. Want hij weet dat ik het, ook als het hartje zomer is, nooit zal laten hem te vragen of zijn vrouw de laatste tijd nog fraaie herfstbladeren heeft gefotografeerd.