Uw ombudsman
Daan Schrijvers
episode 16 - Waarin Daan Schrijvers te Berlijn hunkert naar de oplossing van het levensraadsel.
Voor ik verder ga, wil ik even vertellen dat ook Daans brein de zin van het bestaan nog niet heeft gevonden, en dat hij de poëzie in mijn leven niet begrijpt. U houdt hier derhalve een treurige paradox in handen - een feuilleton dat overstroomt van leven, geschreven door een man die zo door de existentie is verslagen dat hij nog voor het zijn tijd was met prepensioen vertrok, vastbesloten nooit meer terug te keren in het meeslepende metier dat wij journalistiek in Nederland noemen. Daan was de schrijver van slechts enkele woorden, maar deze paar woorden hadden zijn faam gemaakt, zo had ik mijn trouwe beduimelde regenjas - dat attribuut bij uitstek van de journalist pur sang - dikwijls voorgehouden.
Maar het was anders verlopen. Mijn levenslot, in de vorm van mijn eeuwige hoofdredacteur, mijn beminnelijke vriend en gelouterde collega Walter Decheiver, had een slinger aan het rad van mijn fortuin gegeven. Europa's Ombudsman was ik geworden, benoemd door de Raad van Hoeders, restituerend onder het Hoogheemraadschap der Hoofdredacteuren. Ik was teruggeroepen uit retraite en belast met een eervolle opdracht. ‘Dit is geen crisis, Daan,’ had Decheiver geschreven, ‘dit is een diepe crisis. Europa heeft juist nu zijn Ombudsman nodig. Hard nodig.’
Walter had natuurlijk gelijk. Ons continent is op drift. En we weten het. Alles wat ooit vast en heilig leek, is nu onthecht en wankelend: natie en staat, eenheid en broederschap. In het nakende noodweer van een toekomst die verwaait in illusies, verkruimelt het kruiend continent tot een labiele lappendeken die geen warmte meer geeft. En ondertussen klinkt het zwijgen der intellectuelen. Zij zwijgen, de intellectuelen, nu het er om spant.
En zo kwam het dat ik naar Duitsland was afgereisd, naar Herr Dokter Enzensberger. Want één is er slechts. Eén is er die zich schrap zet tegen de wassende wateren des onheils die schuimen over de rand van de beker van ons ongerief. Een eenzame golfbreker is hij, in deze ziedende zondvloed, maar hij komt vingers te kort om alle gaten te dichten in de dijk die Europese beschaving heet.
En daarom zat ik hier in de restauratie van Bahnhof Zoo, ik kon niet anders. Mijn benen zaten immers lelijk geklemd onder zo'n tafeltje met zwaar rond marmeren blad en een koperen rand om de kant. Ik durfde mij niet te bewegen, want het kindje aan de belendende tafel keek mij strak aan. Het at gretig van haar Schwarzwalder Kirschtorte (das Originalrezept) met haar kleine vingertjes, en onwillekeurig dwaalden mijn gedachten af naar de magere toekomst die haar te wachten stond, omdat wij alles hadden opgemaakt. Haar moeder keek of het kleintje niet morste maar zei niet veel.
Erg was dat niet. Want straks zou de woordenstroom van Herr Doktor Enzensberger als een verkwikkende tsunami over de verdorde akkers van ons geestesleven stromen, en aldus nieuw leven brengen waar thans desolate desperaatheid en existentiële vertwijfeling de scepter zwaaiden. Met dat vooruitzicht maakte ik mij geenszins zorgen om het verlaten rugzakje in de hoek dat de restauratieve voorziening in grijnsde. Het zou wat! Als Enzensberger in staat was om de lont uit ons explosieve tijdsgewricht te trekken, dan kon zo'n rugzakje geen onoverkomelijke hindernis betekenen voor hem.
Voor ik verder ga, wil ik even vertellen dat Daan ‘du’ und ‘dir’ mag zeggen tegen Herr Doktor. Wij zijn immers oude vrienden, zoals trouwe lezers zich ongetwijfeld weten te herinneren uit de episode van 20 juni 1992. Ook toentertijd kreeg ik belet bij de Diepe Duitse Denker, teneinde de vorige Europese crisis te bezweren. Dat was de tijd waarin de mensen nog gewoon kranten lazen, en er geen speciale kranten werden gemaakt voor de nxt-generation die helemaal niet las, laat staan een krant die speciaal wordt gemaakt voor mensen die geen kranten lezen. Destijds had mijn interview (‘Enzensberger spreekt!: “Ik vind het steeds minder interessant om gelijk te hebben”’) diepe indruk gemaakt op de natie, en mij een prettige borrelbonus bezorgd bovendien. Dacht ik met een tevreden glimlach. Vroeger, toen alles beter was, en dus ook de journalistiek, had iedere krant zijn stamkroeg. Ik had een spoorijzer in mijn rug en de Railroad Bar was mijn magneet. Daar ontstonden de beste ideeën, al overleefden ze de kater niet altijd. Jongere journalisten kennen dat ruige kroegenbestaan niet meer. Is dat nu een gemis of een zegen? peinsde ik met de helderheid van geest die alleen gegeven is aan hen die een borrelbonus nimmer onbenut hebben gelaten. Ik wist het antwoord niet, maar mijn vriend Enzensberger zou het zeker weten. (wordt vervolgd)
Ook voor al uw borrelbonussen: daanschrijvers@hotmail.com