Huisvrouw (II)
door Vrouwkje Tuinman
In een vorig huis word ik wakker van geklots en geraas, een felle centimeter licht onder mijn deur. Als ik de volgende ochtend de keuken in loop, ruikt het er zoals in de tunnel naar het station. Plasjes bij het aanrecht, gele spetters tot boven mijn hoofd. De emmer van de man in de kamer naast mij was vol en is nu weer leeg. Na drie weken en drie keer schoonmaken vertel ik hem over de gezamenlijke wc, beneden. Hij begrijpt mijn probleem niet, hij heeft het prima zo. Met de vloer als asbak, het hoofdkussen een krant op tafel, de behoeften op de emmer - alleen, hij heeft er maar één, vandaar.
Wij wonen hier samen.
Ik mag gerust naar de wc blijven gaan.
Als ik ons gezamenlijke huis binnenkom en op de derde tree van de onderste trap mijn adem inhoud, haal ik het net. De overloop, de lange trap op, de bocht om, de keuken door, mijn kamer in, deur dicht. Het klapraam staat al open en ik hap naar lucht.
*
Waar ik ook woon, achtervolgen mij graafmachines. De eerste maanden is alles nog stil. Op een dag rijd ik de straat in en moet ik het laatste stukje door het zand. Later komt er roestbruin sputterwater uit de kraan en word ik iedere ochtend gewekt door heipalen. Pas als ik mijn spullen weer inpak, is alles klaar. Ik fiets achter de verhuiswagen aan over een blinkend nieuwe straat met daarlangs babyboompjes, die zich vasthouden aan een paal.
*
Als ik uit de berging kom, staat er een man met een halfvolle emmer latex. Hij wil van mij weten waar hij die moet laten. Ik vraag of hij hier net is komen wonen en krijg geen antwoord. Het is vuilnisophaaldag, maar ik vind niet dat een emmer met verf zo, zonder deksel, bij de zakken kan. Dat zeg ik en hij begint onverstaanbaar te morren. Ik loop naar boven. Daarna zie ik hem maanden niet meer, tot ik op een dag thuis kom met mijn boodschappen en hij tegen de muur van mijn flat gedrukt staat. Hij gluurt om de hoek. Ik zeg niks. Boven op mijn balkon zie ik waar hij naar kijkt: drie lachende taxichauffeurs die hier ook al niet wonen.
*
Ik woon drie hoog. Alle spullen gingen met een lift naar binnen, behalve de planten, die droeg ik zelf de drempel over. Later schroefde ik een bordje op de voordeur. Voortaan zag ik bij binnenkomst wie er woonde en wat die deed. Nog later verscheen er een lege plek. Ik moet ontelbare keren mijn sleutel in en uit het slot hebben gedaan voor ik merkte dat ik verdwenen was.
*