Sjisjkin
door Max Niematz
Wat me ertoe gebracht heeft internet in huis te nemen, weet ik niet. Waarschijnlijk omgang met slechte vrienden. Ik heb zelfs een tijdje geë-maild. Het ergste is over, sinds mijn kortstondige contact met de jonge dichter-vertaler Willem G.
Willem en ik hadden tijdens een literaire avond-met-drank-na ontdekt dat we beiden liefhebbers van Tsjechow en Isaak Babel waren. Kort daarop tipte hij me per e-mail over een expositie in het Groninger museum, getiteld: Het Russische Landschap. Hij wilde er nog heen, zeer binnenkort, het was de laatste kans, de expositie zou wel geen derde keer verlengd worden.
Ik ging kijken en vroeg Willem per mail wat hij ervan vond. ‘Helaas, geen tijd gehad, groet, Willem.’
Ik stuurde hem het verslag van mijn bezoek, een mailtje ongeveer even lang als dit artikel.
Hallo Willem. Het eerste wat ik onwillekeurig doe, als ik de zaal van zo'n museum betreed: de plotselinge nabijheid van de kunst ondergaan, die unieke geur omvatten, de totaliteit van de ruimte in me opnemen, die in dit geval in beslag werd genomen door slechts vijf pompeuze doeken, met op het eerste gezicht weinig meer dan dennenbomen erop. Pas dan draai ik om naar het eerste schilderij, Het Mastbos van de Russische schilder Ivan Sjisjkin.
Ik had toen nog niets over die expositie gelezen, noch inzage gehad van dat prachtige boekwerk Het Russische Landschap met artikelen van o.a. professor dr. Henk van Os. Ik stond voor een immens doek, de uiterst realistische afbeelding van - inderdaad - een mastbos. Centraal op de voorgrond een vlakke, ondiepe beek en een krakkemikkig hek van houten staken. Voor de rest een paar kaarsrechte mastbomen, indrukwekkend in hun saaiheid. Geen doorzicht, alleen hier en daar in een hoekje wat blauw.
Er was niets spectaculairs aan dit tafereel. Wat was er dan zo boeiend aan? Henk van Os meent dat met dat blauw ‘de eindeloosheid’ is bedoeld, dat beroemde doorkijkje op het eeuwige, dat zo typerend is voor de gekwelde Russische ziel. Was het die eindeloosheid wat mij boeide? De ultieme leegheid? Misschien, maar voorlopig kom je altijd wel weer iemand tegen.
Wat was er zo fascinerend aan deze minutieus herhaalde werkelijkheid? Misschien juist dat: die nabootsing. Het doek lijkt geen enkel idee te willen uitdrukken, heeft niets narratiefs, noch iets van symboliek of romantiek. Het laat zien hoe een afbrokkelende walkant eruit ziet, en ineens zijn die walkant en dat afbrokkelen bezienswaardig. Plotseling heb je oog voor een paar wortels die bloot liggen, voor wat rotsblokken in de beek, voor het bijna-stilstaan van die beek, voor de zwaartekracht die staat afgebeeld in de dracht van een oude tak. Vakkundig roept Sjisjkin de rust van dit bos op door wat zonlicht over de stammen te leggen, en je herinnert je, je voelt uit eigen ervaring de warmte van dat soort licht, de wazigheid, het vallen, strijken ervan.
Niets dan ten top gedreven realisme, volmaakte afwezigheid van literaire of gevoelsmatige verwijzingen - in die zin wordt dit schilderij ineens uiterst abstract. ‘De enige bedoeling die Sjisjkin lijkt te hebben is ons de mensenhand tonen die hier aan het werk is,’ zegt professor Van Os, of iets in die trant. Nou, Willem, als dat zo is, dan