te vergemakkelijken en niet om meningen qualitate qua te laten uitlopen in meningsverschillen.
Aardig genoeg zijn in het verleden in Nederland vele handboeken over deze ‘taal tussen mensen’ geschreven. De traditie van de conversatiekunst stond ooit in de Lage Landen in even hoog aanzien als in de Angelsaksische wereld (waar nu nog steeds talrijke boeken en website bestaan over ‘the art of conversation’). Deze traditie kwam aan het begin van de 17de eeuw naar Nederland vanuit Italië. Het ideaal dat zij voorstond was de gentil'uomo, de mens die wist hoe hij zich moest gedragen in gezelschap: de ene keer humoristisch, soms op het platte af, de andere keer serieus, maar altijd onderhoudend en met het oog gericht op de ander.
De dichter en advocaat Aernout van Overbeke (1632-1674) was zo'n gentil'uomo. Om goed voor den dag te komen, verzamelde hij moppen en anekdoten. Na zijn dood bleek pas hoe groot zijn voorraad conversatiemateriaal was: hij vergaarde in totaal zo'n 2500 moppen en anekdoten (niet allemaal even geestig overigens), die hij slechts voor een klein deel gebruikte in zijn Anecdota sive historiae jocosae. Een andere beroemde anekdoteverzameling is die van de Amsterdamse patriciër Jan Six (1618-1700). Deze collectie is de geschiedenis ingegaan als de Grote Pandora en bevat behalve anekdoten ook diverse weetjes, recepten en spreekwoorden. Beide verzamelingen waren puur voor persoonlijk gebruik.
Daarin verschillen de anekdoteverzamelingen van die van de Zeeuwse humorist Jan de Brune de Jonge (1616-1649), die juist bedoeld waren voor het grote publiek. Een van zijn succesbundels was Iok en ernst; Allerlei deftige hofredenen, quinkslagen, boerteryen, raadsels, spreuken, vragen, antwoorden, gelikenissen en al wat diengelijkvormigh met de naam van apophthegmata verstaan wordt uit 1644. In dit werk waren ‘sin-spreucken, aerdige hofredenen, gedenckwaerdige spotteryen, deftige gelijckenissen, en geestige antwoorden, die alle dagen, in maeltyden, byeenkomsten, en geselschappen voorvallen, en nodigh zijn’ bijeengebracht voor gebruik door de gewone man in de dagelijkse conversatie. Maar met tien drukken was zijn Wetsteen der vernuften oft bequaem middel, om van alle voorvallende zaken, aardighlik te leeren spreken (ook uit 1644, net vóór Iok en ernst) zijn grootste succes. Het boek had een dubbele functie. Zoals de titel belooft, wil het een slijpsteen voor de geest zijn. Maar daarnaast beoogt het ook een handleiding te zijn om over alle voorvallende zaken ‘aardiglik te leeren spreken’. Kort gezegd: dit boek leert je hoe je over koetjes en kalfjes kunt praten.
Onder ‘voorvallende zaken’ viel opvallend genoeg niet de oorlog met Spanje, hét politieke thema van dat moment. Deze actualiteit werd juist niet geschikt geacht om over te converseren, waarschijnlijk omdat de conversatie dan al snel uitkwam op politieke en religieuze tegenstellingen, en derhalve onherroepelijk het gevaar liep te vervallen in een felle discussie. In de Wetsteen gaat het er luchtiger aan toe. Een greep uit de inhoud: ‘twijfel of de indianen afstammen van Adam’, ‘hoe men met vorsten en vrouwen moet omgaan’, ‘een kluchtige vertelling’, ‘een voortreffelijke tekst van Cicero’, ‘een geestige kwinkslag’, ‘iets leuks over vogeltjes’, ‘een wonderbaarlijk sonnet’, ‘over het kussen van handen en waarom wij die van hoogstaande personen kussen’, dit alles gelardeerd met spreuken uit de Oudheid.
Overigens werd De Brune de Jonge door zijn vrienden sterk ontraden de Wetsteen te publiceren. Het genre van de anekdoteverzameling was nu eenmaal niet geschikt voor de openbaarheid, en niet voor niets had Six zijn Grote Pandora ook niet prijs gegeven aan de wereld. Met publicatie, was de redenering van zijn vrienden, liet De Brune de Jonge zich wel erg in zijn kaarten kijken. De grapjes en verhalen in zijn eigen conversatie zouden door zijn gehoor worden doorgeprikt als trucs die hij uit een boek had, waardoor ze hun spontaniteit kwijtraakten.
Helemaal ongegrond was deze bezorgdheid niet. Wie te opvallend toonde dat hij had geput uit een geschreven bron, liet blijken niets begrepen te hebben van de kunst van het converseren. Een etiquetteboek uit de 18de eeuw verhaalt smalend van iemand ‘die altoos een woordenboekje van geestige zeggingen in zyn zak draagt, daar hy dagelyks in studeert, en hy verschynt nooit in het gezelschap, dan nadat hy'er vyf-en-twintig van buiten heeft geleerd, en dan staat hy op wacht om gelegenheid te hebben van'er een uit de mouw te schudden.’ Het moge duidelijk zijn dat de gentil'uomo zó niet te werk gaat!
De Brune de Jonge heeft de raad van zijn vrienden desondanks in de wind geslagen en zijn Wetsteen is gewoon gepubliceerd. Hij was van mening dat de ware conversatiekunstenaar altijd