Hollands Maandblad. Jaargang 2005 (686-697)
(2005)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Scooterdagboek
| |
[pagina 4]
| |
in een dik uur uit en thuis. Tot voor kort waren dit soort oefenritten nog een verschrikkelijke zelfoverwinning. Nu ja, ze waren meer verschrikkelijk dan een zelfoverwinning: ik was al blij als ik iets gehaald had en weer veilig thuis was. Voor mijn gevoel was ik dan een eeuwigheid weg geweest, domweg omdat ik iets deed wat ik niet kon overzien. Leonard Cohen omschreef een zware depressie uit eigen ervaring als het onvermogen om van het ene ogenblik naar het andere te komen - je wanhoop is zo verschrikkelijk groot, dat het je eenvoudigweg niet meer lukt om de tijd nog te zien als iets dat gewoon voorbijgaat. Ik denk dat ik begrijp wat hij bedoelt. Als ik in paniek raak, zit ik klem in ruimte en tijd, alsof ik ben platgeslagen in een foto - nee, erger: in een vierdimensionaal, tot in het oneindige repeterend filmframe. In die verstikkende gevangenschap is het onvoorstelbaar zwaar om gewoon te bestaan, laat staan om in te zien dat die paniek ooit weer over gaat. Het is alsof ik voorgoed zit ingelijst in dat ene, afgrijselijke moment.
maandag 21 maart 2005, kilometerstand 11.036 Vandaag een ontdekkingsrit gemaakt: via Rhijnauwen naar Zeist, via Zeist over Soesterberg tot vlak onder Amersfoort en toen weer terug. In die buurt (Huis ter Heide, Sterrenberg) liggen veel kasten van huizen aan de weg, en ook een paar wonderlijke landgoederen en andere gebouwen: kloosters, kerken, de oude kazerne ‘Du moulin’ en een klooster waar een organisatie zit met de naam ‘Kontakt der Kontinenten’. Ik maak grofweg drie soorten ritten: ontdekkingsritten, onderhoudsritten en werkritten. De ontdekkingsritten zijn het belangrijkst: ik maak ze om op plekken te komen waar ik nog niet eerder ben geweest. Het zijn de leukste en meest avontuurlijke ritten, maar ze kunnen ook heel zwaar uitpakken als ik de weg kwijtraak of als er zich om andere redenen paniek aandient. Dan zijn er de onderhoudsritten: daarmee zorg ik ervoor dat eenmaal veroverd terrein ook veroverd blijft. Ik heb ontdekt dat het betrekkelijk zinloos is om ergens heen te planken, daar aan te tikken en dan weer terug te rijden alsof mijn haar in de fik staat. Het enige wat je daarmee oefent, is bang zijn en te hard rijden, terwijl het nu juist de bedoeling is om min of meer angstvrij zo rustig mogelijk op andere plekken te kunnen zijn. Eén keer per jaar met doodsverachting naar Zeist rijden helpt niet. Geregeld rondrijden in Zeist, daar boodschappen gaan doen, een kopje koffie drinken en weer terug rijden helpt wel. De onderhoudsritten zorgen ervoor dat ik me in Zeist op den duur niet meer anders voel dan in Utrecht, zodat ik niet alleen probleemloos naar Zeist kan, maar van daaruit ook door kan rijden naar, ik noem maar een paar wereldsteden, Driebergen, Odijk of Werkhoven. Aldus breidt mijn actieradius zich uit als een trage, maar onstuitbare olievlek. De onderhoudsritten gaan meestal over een flink stuk van de buitenste cirkel van mijn Groot Utrecht. Ik rijd dus eerst een kilometer of twaalf stad uit en trek er dan een cirkel omheen, zodat ik desgewenst een paar uur kan rijden terwijl ik toch nooit verder van huis kom dan die eerste twaalf kilometer. Het derde type rit is de werkrit. Dit zijn zeer bevredigende ritten die ik, al dan niet met een ander vervoermiddel zoals een taxi of de trein, maak om de teruggewonnen vrijheid om te zetten in werk, zoals een optreden.
dinsdag 22 maart 2005, kilometerstand 11.061 Vanochtend hondsvroeg door M. heen en weer gereden naar Hilversum, omdat ik bij Giel Beelen in zijn radioshow zat. Een werkrit dus, zij het op vier wielen. Afgezien daarvan is de vaart er even uit, omdat ik geestelijk ben uitgereden op De Witte Schicht en zit te wachten op de nummerplaten van mijn nieuwe gt. Gisterochtend heb ik nog wel een stuk geprobeerd: dertig kilometer over Breukelen, door de pol- | |
[pagina 5]
| |
der langs Tienhoven weer terug. Het was een slechte rit - de polder was wijd en leeg, de lucht blauw en dreigend, en ik was klein en bang. Mijn reisangst is geen enkelvoudige fobie. Ik ben niet gewoon alleen bang om op reis te zijn; ik heb officieel een paniekstoornis met agorafobische klachten, ofwel pleinpaniek, ruimtevrees. Van mijn angsten vind ik die ruimtevrees nog wel de onzinnigste, omdat ik werkelijk niet begrijp wat er beangstigend zou kunnen zijn aan lekker weer in een open landschap. Ik wil niet beweren dat er zinnige en minder zinnige fobische angsten zijn. Natuurlijk is het onzinnig om bang te zijn voor een spin, een vlinder, een vlinder, een ballon, een lift of een flatgebouw. Dat weet een fobiepatiënt ook wel. Maar dat neemt niet weg dat de angst zelf echt is, ook al klopt de aanleiding niet, en die angst gaat niet zo maar weg omdat je zo flink bent om er tegenin te gaan. Ik weet dat je alleen van een fobie af kunt komen door veel te oefenen (al dan niet in combinatie met medicijnen, psychotherapie, sterke drank en Emile Ratelband), maar het is ook waar dat oefenen op de verkeerde manier je fobie alleen maar erger maakt. Op onbewolkte dagen onder een peilloos grote, blauwe hemel moet ik altijd even slikken voordat ik op de scooter stap, en als de angst onderweg toeslaat, is het onmogelijk om nog naar de grens van mijn Groot Utrecht te rijden. Dat komt domweg omdat directe blootstelling aan de angst te afmattend is. Bovendien is het niet mogelijk om even snel redding te vinden als je ergens in de buurt van Loosdrecht rondrijdt; er is daar in de wijde omtrek niets anders dan water, vlak polderland en lucht, en beschutting in de vorm van bomen of dorpjes is minimaal vijf kilometer ver weg. En vijf kilometer is een vreselijke afstand om af te leggen op een brommer die maar vijftig kan, want tijdens een paniekaanval malen de gedachten zo snel door je hoofd dat de tijd onvoorstelbaar langzaam gaat; zo langzaam dat je niet weet hoe je van het ene moment naar het volgende moet komen. Aan de andere kant zou ik tijdens zo'n aanval ook niet op een snelle motor willen zitten - ik vraag me af of ik de discipline zou kunnen opbrengen om niet met honderdtachtig over de dijk naar de veiligheid te scheuren. Dat is een van de redenen dat ik als eerste motor heb gekozen voor een scooter. Een Vespa gt trekt lekker weg, maar leent zich net zo min voor scheuren als een kever of een eend.
woensdag 23 / donderdag 24 maart 2005, kilometerstand 11.099 Volgen eens Chinees spreekwoord heb je drie dingen nodig om gelukkig te zijn: iemand om van te houden, iets om te doen en iets om op te hopen. Als dat waar is, ben ik gelukkig met M., met dit dagboek en met de hoop dat ik morgen mijn motorscooter mag gaan inrijden.
donderdag 24 maart 2005, kilometerstand 11.108 Het nummerbord is gearriveerd, alleen het kentekenbewijs nog niet. Als het morgen niet aankomt, wordt het na Pasen. Nu is het met Pasen toch altijd rotweer, dus dat zou ook weer niet zo erg zijn. Ik moet ook de verzekering nog regelen. Dat mogen ze je trouwens wel vertellen als je in de grotemensenwereld aankomt: hoe godsgruwelijk veel geld alles kost.
zaterdag 26 maart 2005, kilometerstand 11.168/111 Het Zwarte Schaap staat voor de deur. De scooter mag er van buiten dan uitzien alsof Audrey Hepburn er zojuist rijles op heeft gekregen van Gregory Peck, de tijd heeft niet stilgestaan sinds de ultieme Vespafilm Roman Holiday uit 1953. Anno 2005 beschikt een Vespa gt 200l over een chipgestuurde startonderbreking. De buddyseat gaat open met een knop naast het contact, maar alleen als de sleutel (mét chip) erin zit. Starten gaat elektrisch, want een kickstart zit er niet meer op. De ultrastille uit- | |
[pagina 6]
| |
laat heeft een katalysator en de 4-takt motor is niet alleen lucht-, maar ook vloeistofgekoeld. Kortom: Het Zwarte Schaap is van binnen ongeveer net zo vintage als mijn iBook. Na een snelle hap ben ik opgestapt voor een vol de nuit richting Amersfoort. Over de b-wegen, want Het Zwarte Schaap moet de eerste duizend kilometer inrijden en mag daarom voorlopig niet harder dan negentig, zeker geen lange stukken achter elkaar. Geen probleem, want in het donker - en trouwens ook overdag - is tachtig op een scooter al buitengewoon avontuurlijk als je nooit harder kon dan vijftig. Er was bijna niemand op de weg. Voor mijn gevoel was ik in een paar minuten al voorbij Soesterberg. Daar gaat de weg verder als snelweg, dus ik ben gekeerd en met een paar uitstapjes links en rechts (Soestdijk, Soest) teruggereden naar Utrecht, toen door naar Maartensdijk. Daar begon het benzinelampje alarmerend te knipperen, dus ik heb geen bocht meer over Westbroek gemaakt. In plaats daarvan ben ik teruggereden om te tanken bij Tolsteeg. De kilometerstand van mijn eerste motorscooterdag: iii.
zondag 27 maart 2005, kilometerstand 168 Vanochtend een rit van ruim vijftig kilometer: via Bunnik, Houten en Cothen richting Wijk bij Duurstede. Ik herinnerde me dat de Lekdijk, waar ik vroeger vaak fietste, een geweldig stuk is om te motorrijden: je zweeft hoog boven de uiterwaarden op een bochtige dijk met kilometers zicht naar alle kanten. Ik heb de Lekdijk gevonden, en inderdaad een stuk of vijf motorrijders gezien. Motorrijders groeten elkaar, als een soort bezegeling van een geheim verbond, net als Hollandse schippers op het water. Vanuit het perspectief van een motorrijder zijn auto's beklagenswaardige dingen, slakken van plaatstaal met suffe weekdieren van binnen. Een motor is in bijna alles superieur: hij is sneller, wendbaarder en leuker. Elke motorrijder weet dat, en ze vieren dat door elkaar te groeten. Zelfs op een simpele, lichte motorfiets (een Honda Rebel of zoiets) is het zwaaien en bezwaaid worden wat de klok slaat. Ja, zelfs op een fucking lesmotor kun je rekenen op een bescheiden linkerhandschoen. Op een motorscooter kun je die kameraadschap vergeten. Je bestaat niet. Ook al kom je met honderdtien aanscheuren, ook al wissel je stroboscopisch tussen groot- en dimlicht, je wordt niet gegroet - zelfs niet al ga je met beide armen op je zadel staan zwaaien en schreeuw je er ‘affa! affa!’ bij. Dat betekent Angels forever, forever Angels, maar het helpt niet. Op een motorscooter ben je een paria. Ik denk dat dit komt omdat 99 van de 100 scooters, vooral de opgevoerde exemplaren, de natuurlijke vijand van motoren zijn. Een opgevoerde bromscooter haalt tachtig, soms zelfs honderd kilometer per uur - snelheden waar ze niet op zijn berekend, zodat hij meestal niet stabiel op de weg ligt. Ook het gedrag van de berijder laat zich moeilijk voorspellen. Zelfs als hij niet roekeloos is, beschikt hij zelden of nooit over De Blik, zodat hij zichzelf in grote problemen kan brengen - en jou erbij, als je per ongeluk in de buurt bent. Kortom: het naderen van een hard rijdende brommer of bromscooter is voor een motorrijder ongeveer even alarmerend als een peloton trekkers met hooibalen en landbouwapparatuur. Mijn motorscooter onderscheidt zich alleen van een brommer door de nummerplaat achterop. Ik rijd dus in volstrekte eenzaamheid door het wonderlijke schaduwland tussen brommer en motorfiets, verguisd door mijn kameraden en onbegrepen door automobilisten.
maandag 27 maart 2005, kilometerstand 350 Vandaag voor het eerst twee hartelijke motorgroeten geoogst. Een van een man op een bmw met een jongetje achterop, die als een echo van Robert M. Pirsig ergens op de rondweg bij Houten voorbij raasde, en een van een motorrijder op een ondefi- | |
[pagina 7]
| |
nieerbare machine die uit een aantal doffe tinten bestoft zwart leek te bestaan. Zo hoorde ik er vandaag toch een beetje bij.
woensdag 29 maart 2005, kilometerstand 545 Aardig weer. M. en ik waren van plan om een roteind te gaan rijden, maar we waren de stad nog niet uit toen bleek dat de reservehelm - een Joep Meloen-achtig zwart potje dat ik een keer had gekocht voor zomerse ritten op De Witte Schicht - niet erg geschikt is voor snelheden van tachtig kilometer per uur. We zijn direct binnendoor naar Zeist gereden voor een elegante Nolan met vizier en extra zonnescherm. Zelf kruk ik nog even door met mijn oude brommerhelm en een nieuwe, betere helm die ik nog niet goed ingedragen is; van beide krijg ik koppijn.
vrijdag 1 april 2005, kilometerstand 740 Volop lente, volop vrijheid, nauwelijks angst. Gisteren gereden op Hilversum, vandaag op Austerlitz. Er gaan werelden voor me open en alles is mooi en heerlijk. Wel ben ik 's avonds doodmoe van twee uur rijden per dag, maar er is niets zo heerlijk als met tachtig (of harder, ik heb vandaag een paar kilometer snelweg met 110 per uur gedaan, Het Zwarte Schaap nam het misbruik goedmoedig op).
zaterdag 2 april, kilometerstand 888 Motorrijden, zeggen mensen die het kunnen weten, komt neer op drie dingen: kijken, kijken en kijken. Je moet, net als elke verkeersdeelnemer, in staat zijn om uit alle indrukken op de weg de dingen te filteren die belangrijk zijn voor je handelin- | |
[pagina 8]
| |
gen, en dus voor je overleven. Mensen die al een paar jaar auto rijden, kunnen dat meestal al behoorlijk goed - op een motor moeten ze er alleen nog een stuk beter en sneller in worden. Ik moest het leren met slechts een jaar brommerervaring. Voor mij was het een muntje dat heel lang vastzat voordat het viel. Het leuke is wel dat je het met al je zintuigen beseft wanneer het zo ver is. Er bestaat zoiets als Motorverlichting, De Blik, Het Inzicht. Er zijn motorrijders in alle soorten en maten, van excellent rijdend tot volkomen roekeloos, maar ze beschikken allemaal over De Blik. Het is een binaire vaardigheid: je kunt het, of je kunt het (nog) niet. En pas als je het kunt, kun je ook werkelijk leren motorrijden. Daarvóór doe je weinig meer dan overhoop liggen met een apparaat dat je nog niet kent, en wanneer je het ding enigszins onder de knie hebt, zit je voornamelijk voor je uit te staren op een blok metaal dat herrie maakt. De enige reden dat je niet verongelukt is in die fase dat je instructeur ogen voor drie heeft en je door het verkeer loodst, totdat hij ziet dat jij het ziet, dat jij De Blik hebt. - Ik kan me de dag nog herinneren waarop mijn instructeur na afloop van de les tegen me zei: ‘Nu begin je eindelijk motor te rijden’. Ik was niet verbaasd; ik had het onderweg gemerkt. De Blik was tot mij gekomen.
Er zijn diverse redenen waarom De Blik moet worden ontwikkeld. Om te beginnen ga je nu eenmaal niet voortdurend rechtuit. Motorrijden op een rechte weg kan iedereen; het enige wat je daarvoor hoeft te leren, is opschakelen en gas geven. Als je een bocht door moet of afslaan bij een kruispunt wordt het een ander verhaal, want motorrijden is een evenwichtsoefening; de enige reden dat het ding niet omvalt is dat hij in voorwaartse beweging is - en ook moet blijven. In een bocht komt daar de zijwaartse kracht bij. Remmen, vooral hard remmen, gaat daarom alleen maar goed zolang je rechtuit rijdt. Rem je in een bocht, dan kukel je om als een dominosteen. Als je hard moet remmen terwijl je al in een bocht hangt, is een schuiver onvermijdelijk, tenzij je hebt geleerd hoe je moet remmen in een bocht. Het schijnt er op neer te komen dat je de motor overeind laat komen door de bocht uit te sturen, dan remt, vervolgens de motor weer schuin in de bocht legt, hem dan weer overeind laat komen om te remmen, enzovoorts. Niets iets wat ik op de openbare weg zou willen proberen. Terugschakelen in een bocht is ook geen goed idee, want als je het gas niet goed doseert, rem je op de motor en ga je net zo goed op je bek. Die manier van denken is bijzonder nuttig. Als je iemand met een hondenriem of een buggy langs de weg ziet lopen, is er logischerwijs ook een hond of een kind in de buurt, en het kan geen kwaad om vast te stellen waar voordat je een dot gas geeft. Wanneer er drie auto's langzaam achter elkaar rijden zonder duidelijke reden, is de voorste bezig om de weg te zoeken of af te slaan. Daar kun je dus beter achter blijven. Bestuurders van busjes rijden vaak slecht: of de bus is gehuurd door mensen die niet gewend zijn om te rijden zonder binnenspiegel, of het zijn kleine zelfstandigen die altijd haast hebben en meestal op zoek zijn naar het volgende klusadres, et cetera, et cetera, et cetera. Motorrijden is de poort naar waarachtige mensenkennis.
zondag 4 april, kilometerstand 915 Op een motorscooter moet je nog beter leren kijken dan op een motor. Dat komt ook omdat een scooter kleiner, en dus nog slechter zichtbaar dan een motor. Een ander probleem is dat een motorscooter als de mijne er in het voorbijgaan nauwelijks anders uitziet dan een brommer. Dat betekent dat de andere weggebruikers doorgaans totaal verrast zijn over je snelheid en je positie op de weg. Automobilisten die je op een autoweg tegemoet komen, zijn soms van mening dat ze je met lichtsignalen naar het bromfietspad moeten dirigeren. Het komt ook vaak voor dat een automobilist achter me vindt dat hij die brommer even moet inhalen. Meestal is dat een | |
[pagina 9]
| |
slechte chauffeur (anders had hij mijn nummerplaat wel gezien), en beseft hij pas halverwege de inhaalmanoeuvre dat het eigenlijk wel vreemd is dat je op een provinciale weg ongeveer honderdtien moet om langs een brommer te komen. Ik reageer meestal door flink wat gas terug te nemen als de auto eenmaal naast me rijdt, want maak me geen illusies over wie er van de weg zal worden gedrukt als er een tegenligger opdoemt. Op een snelle motorfiets zou ik de neiging om gas te geven vermoedelijk niet kunnen onderdrukken.
maandag 5 april, kilometerstand 958 Vanmiddag bijna Jan Hanlo achterna gegaan; het scheelde niet veel of ik lag ergens in de buurt van Maarssen onder een tractor die doorreed over een brug waar ik voorrang had. Hanlo kwam beduidend ongelukkiger terecht, hij knalde in 1969 in volle vaart tegen een trekker op, die afsloeg zonder richting aan te geven. Hanlo was niet alleen gek op motorrijden, hij was er ook goed in. Hij werd twee keer landskampioen op de 100 meter kickstart. Qua rijstijl maakte hij weinig onderscheid tussen het circuit van Zandvoort en de openbare weg. Zo vond hij het leuk om net te doen of hij al rijdend in slaap was gevallen. Mensen schrokken zich uiteraard te pletter als ze plankgas werden ingehaald door een man die kennelijk voorover lag te ronken op het stuur van zijn motor. Die motor was, zeker voor die tijd (we hebben het over de jaren veertig, vijftig, zestig), een absoluut racemonster: een Vincent h.r.d. van 1000 cc. Jan Hanlo schreef over zijn motor: ‘Ik rijd soms 165 per uur, maar hij kan harder.’ Ter geruststelling voegde hij daar aan toe: ‘Volgens het boekje 190, maar dat haalt hij niet’). | |
[pagina 10]
| |
Nu moet worden gezegd dat Hanlo begon met motorrijden in een tijd dat het een stuk rustiger was op de weg. Een helm was nog niet verplicht en het motorexamen bestond zo'n beetje uit de koplamp een keer aan- en uitdoen en vervolgens een rondje om de examinator rijden. Anno 2005 heb ik tweeëntwintig lessen van twee uur gevolgd, twee theorie-examens afgelegd, een examen voertuigbeheersing en twee examens verkeersdeelneming gedaan, een verplicht consult bij een psychiater gehad en een eveneens verplichte rijgeschiktheidstest afgelegd voordat ik een voorlopig rijbewijs kreeg. Totale kosten: om en nabij de 2800 euro.
dinsdag 5 april, kilometerstand 1180 Een motorrijder streeft altijd naar een zogenaamd ‘ruimtekussen’ om zich heen; ruimte om in uit te wijken, te versnellen of te vertragen, al naar gelang de situatie. Tussen Werkhoven en Houten werd mijn ruimtekussen ruw binnengevallen door een zwartbonte stier, die opgewekt van een uitrit de weg op kwam denderen en me een meter of dertig achtervolgde.
woensdag 6 april, kilometerstand 1266 Een nieuwe overwinning. Na twee mislukte pogingen eerder deze week is het me gelukt om naar Wijk bij Duurstede te rijden, 22 kilometer van Utrecht. Een mooi stadje, maar belangrijker nog is dat het betekent dat nu, qua afstand, ook Woerden en Amersfoort binnen bereik liggen. Ik ging langzaam en met omwegen over Langbroek en Overlangbroek heen, en later snel terug over de provinciale weg. Vanaf Bunnik rij je het in twaalf minuten. Ik heb ook nog een stuk Rijndijk richting Amerongen gereden - een dijk die zo hoog ligt, dat je de biddende torenvalkjes bijna bij hun lange, rechte staart uit de lucht zou kunnen plukken. Onderaan de dijk zag ik een stuk of veertig schapen en lammetjes, waarvan drie zwart. Het wordt me nu pas goed duidelijk wat ik heb gewonnen met het motorrijbewijs: op een brommer heb je maar één snelheid en één weg tot je beschikking - 50 per uur en binnendoor, tot je jezelf bijna tegen een boom rijdt van verveling - maar op Het Zwarte Schaap kan ik bijna overal kiezen tussen binnendoor (60-80), de b-weg (80-90) of de snelweg (115). Binnendoor is heerlijk rustig, nauwelijks herrie in je helm, de b-wegen zijn spannender en schieten lekker op, de snelweg neem ik alleen als het niet anders kan, zeker bij een stevige wind als vandaag. Ik ben er nu wel achter dat een snelweg geen gesloten hel is, die louter wordt bevolkt door ingeblikte, hologige wezens die zijn gedoemd om tot de jongste dag over het asfalt te razen, maar een verkeersader waar je zelden langer dan vijf minuten op hoeft te zitten.
Waar het om gaat, is dat ik nu dankzij de gt beschik over opties. Ik kan een lange, kronkelende, spannende rit van drie kwartier naar Wijk bij Duurstede maken als ik dat wil, ver uit het blikveld van de Dom - maar als ik anders wil, ben ik binnen een kwartier weer thuis. Dat geeft een enorme rust.Ga naar voetnoot* |
|