stad haar geheimzinnige aanschijn. Over Savannah lijkt een gigantisch baldakijn van takken en gebladerte gespannen. Het licht daaronder is groen als een glas Pisang Ambon.
Die avond nam Tinkle mij mee naar de begraafplaats Boneventure, op een heuvel vier mijl buiten de stad boven de Wilmington rivier. Boneventure was ooit een plantage. Elke blanke die in Savannah wat heeft betekend, ligt hier begraven onder sculpturen van wit marmer die je bijna verwijtend aanstaren. In het Zuiden is het verleden niet dood, het is zelfs niet voorbij, schreef William Faulkner en Fred zei opgewekt dat, mocht ik tijdens mijn verblijf in Savannah overlijden, er een mooie plaats voor mij zou zijn in de ‘Tombe voor de Vreemdeling’. Die was in de negentiende eeuw gebouwd ter ere van een man die bekend stond om zijn gastvrijheid. ‘Je komt in dat geval een tijdje in de lege grafkelder naast hem te liggen en kunt van de mooie omgeving genieten totdat je familie je kan ophalen.’
De meest opvallende grafsteen in Boneventure heeft de vorm van een tafel met bankjes. Eronder ligt de dichter en schrijver Conrad Aiken, een bekende ‘zoon van Savannah’. Hij hoopte dat bezoekers er een martini zouden drinken. In zijn steen staat gebeiteld: ‘Cosmos Mariner. Destination Unknown.’
Aiken kwam hier graag om naar de schepen te kijken. Op zekere dag kwam er een schip voorbij dat ‘Cosmos Mariner’ heette. Een prachtige naam. In Aikens werk komt het woord ‘kosmos’ dikwijls voor en daar beneden hem voer de ‘Zeeman in de kosmos’. Hij traceerde de boot in de scheepsberichten van zijn avondblad. ‘Met onbekende bestemming vertrokken’ had er bij gestaan. ‘Cosmos Mariner’ - niet slecht als motto voor de laatste reis.
Fred vertelde dat hij als machinist op de koopvaardij had gewerkt. Nooit in een Nederlandse haven geweest, nee, wel vier keer in Antwerpen. Dichter in de buurt van de Nederlandse grens was nauwelijks mogelijk. Ik merkte dat hij rilde, hoewel het een uitgesproken zwoele avond was. Toen hij op een van zijn reizen een Koreaanse vrouw had opgedaan, was hij aan de wal gaan werken. Hij had een baan bij de rampendienst van de Nationale Garde van Georgia gevonden. Maar zijn Aziatische vrouw kon in Amerika niet aarden. Zij had twee jaar gezwegen van verdriet. ‘Ten slotte heb ik haar maar teruggestuurd naar Seoul, hoeveel ik ook van haar hield.’
Hij zweeg een tijd en zei toen: ‘Ik doe lang over het nemen van afscheid. Een slechte eigenschap voor een zeeman.’ Toen haalde hij een batterij buisjes, doosjes, en flesjes te voorschijn. Met enkele slokken water slikte hij een stuk of tien pillen, tabletten en capsules weg. Ik durfde hem niet te vragen waar die medicijnen toe dienden. Zijn armen zaten vol littekens en blaren. Hij was pas 46 jaar oud, maar zag er uit als zestig.
‘Ik heb voor mij zelf al een plek uitgezocht,’ zei Fred daarna opgewekt. Hij wees naar een donker stuk aarde links van een standbeeld voor een te vroeg gestorven meisje. ‘Daar liggen al negen veteranen. Als je in het leger hebt gezeten, kun je hier gratis plaatsnemen. Fijn voor mijn nabestaanden.’
Daar waren er niet veel meer van. Zijn moeder woonde in Tampa, Florida. Dat is negen uur rijden. Dan was er een zuster in Michigan. Zij had een ‘bi-raciaal huwelijk’, zoals Fred met een ondertoon van omzichtigheid vertelde. Toen wij het hek uitreden, zei hij: ‘Wij in Savannah zeggen altijd dat het beter is op Boneventure te liggen dan elders te leven.’
Op de terugweg maakten we een kleine omweg om kennis te maken met de nieuwe directeur van het ‘Bureau Parken en Bomen’. Die deed het echte werk om Savannah groen te houden. Hij was aangesteld door de commissie waarvan Fred voorzitter was. Hij heette Barry Smith, was goedlachs en kwam uit Augusta. ‘De stad waar vrouwen