eiland, zo schrijft Stephens, voerden twee routes noordwaarts waaruit hij moest kiezen. Hij kon de kustlijn van de Rode Zee volgen, en dan via Suez en Gaza naar het Heilige Land reizen, maar zou dan vanwege quarantaine-maatregelen in Egypte, waar op dat moment een pestepidemie heerste, twee weken verliezen. De tweede optie was om de oostelijke weg te nemen, van de veronderstelde locatie van de berg Sinaï via Esjon-Geber (Eilat), door het zuidelijke deel van de Jordaanvallei naar Palestina. Dat laatste traject voerde door Edom.
Enkele Engelse vrienden van Stephens ontraadden hem echter deze route aan te houden en zij baseerden hun waarschuwing op Evidence of Truth van Alexander Keith. Er zou immers, zo hadden zij uit dat boek begrepen, wel degelijk een vloek rusten op het land van Edom, als uitkomst van bepaalde voorspellingen zoals die waren te lezen in het Oude Testament. De voorspellingen hadden te maken met de animositeit die van oudsher zou hebben geheerst tussen Sion en Edom (Ezechiël 35:5vv en Obadja 10:14), en ze schilderden Edom af als een streek die maar beter kon worden gemeden. In Jesaja 34:10 staat het als volgt: ‘Het land blijft dor en droog, alle eeuwen door, geen reiziger trekt erdoorheen.’ En het vervolg in Ezechiël (35:7): ‘Edoms gebergte maak ik tot een dor en doods gebied; ieder die er doorheentrekt, zal ik doden’.
Keith stelt in zijn boek dat alle reizigers die het Heilige Land en de omringende streken doorkruisen Edom links laten liggen vanwege de goddelijke vloek die er op de streek rust. Hij voert echter aan dat er in werkelijkheid geen sprake was van een reëel gevaar en dat de slechte reputatie die Edom genoot het gevolg was geweest van ongegronde angsten die allerlei reizigers elkaar hadden aangepraat.
Toch kon hij als predikant de bijbelteksten natuurlijk niet negeren, die immers voor hem de hoogste waarheid moesten representeren. De tournure die hij hierbij maakt, getuigt van inventiviteit. De bijbelteksten dienen, betoogt Keith, minder letterlijk geïnterpreteerd te worden dan bijbeluitleggers tot dan toe hadden gedaan. Edom, zo bedoelde de bewuste bijbelpassages te zeggen volgens hem, zou slechts niet langer de doorgang vormen voor het handels- en pelgrimsverkeer (van Cairo en Damascus naar Mekka) en zal daardoor een onderontwikkeld en onbehaaglijk gebied blijven.
Maar ondanks zijn rationele scepsis bleef er een vervelende omstandigheid aan Keith knagen. Er waren op zijn minst twee reizigers door Edom getrokken die de ervaring niet overleefd hadden. Het betrof de Duitse Midden-Oostenreiziger Ulrich Jasper Seetzen en de Zwitser Johann Ludwig Burckhardt, de herontdekker van de stad Petra, en hun onverwachte dood leek weer te pleiten voor een strikt letterlijke uitleg van de bijbelteksten. Keith redde zich uit dit dilemma door de twee sterfgevallen terzijde te schuiven. Hoe verdacht de omstandigheden ook mochten zijn, het geval van de twee overleden reizigers voldeed niet als basis om de gehele Bijbel, inclusief de profetieën, volkomen letterlijk op te vatten. Manmoedig hield Keith zijn ‘figuurlijke’ interpretatie van de bewuste bijbelverzen overeind.
Poe beet zich juist in deze passage van Evidence of Truth vast. Hij wees erop dat zowel Seetzen als Burckhardt niet onmiddellijk na hun doortocht door Edom overleden. Alleen al daarom viel een relatie tussen hun aanwezigheid in Edom en hun overlijden niet te rechtvaardigen. Sterker nog, zo ging hij voort, dit alles had niets te maken met het vraagstuk van de letterlijke opvatting der bijbelteksten. Daarvoor diende men te rade te gaan bij de oorspronkelijke Hebreeuwse en Oudgriekse passages.
Poe vertaalde vervolgens de betreffende verzen zo nauwkeurig mogelijk - althans, hij deed het voorkomen dat hij de vertaler was, terwijl hij in feite voor deze lastige opgave de hulp inriep van professor Charles Anthon. Deze Amerikaanse hoogleraar en autoriteit op het gebied van de klassieke en Oriëntaalse talen werd onder andere bekend omdat de stichter van de kerk der Mormonen, Joseph Smith, misbruik trachtte te maken van zijn oordeel ten einde de authenticiteit van het Book of Mormons ‘geverifieerd’ te krijgen. Een zonderling toeval wilde ook dat Anthon als leraar aan de jonge Stephens les had gegeven.
Hoe Poe de geleerde Anthon zover heeft gekregen om de bijbelverzen te vertalen zoals hij, Poe, dat wenste, zal een raadsel blijven, maar de bevindingen van de geleerde (zie diens brief van 1 juni 1837 aan Poe) onderbouwden de visie van de schrijver naadloos: Anthon betoogde kort en krachtig dat zijn vertaling bewees dat de profetieën over Edom anders geïnterpreteerd dienden te worden dan tot dat moment gebruikelijk was geweest. Hij kwam daarmee op hetzelfde standpunt uit waar Keith in de loop van zijn zijn rede-