| |
| |
| |
Juffrouw Vlek en haar moeder
door Arnon Grunberg
Micol woonde samen met Jonathan, een jongen die buiten de maatschappij was gevallen. Niemand had het zien aankomen, en in het begin had ook niemand iets gemerkt. Het heette dat hij een paar weken vrij zou nemen om te kijken wat hij met de rest van zijn leven ging doen, maar de weken werden maanden en de maanden duurden inmiddels anderhalf jaar. 's Ochtends als Micol naar haar werk ging, zat hij op de bank en 's avonds als ze thuiskwam - ze werkte voor een groot levensmiddelenconcern op de afdeling Plantaardige Oliën, van huis uit was ze scheikundige, soms had ze er wat aan - zat hij nog steeds op die bank. Ook Jonathan was van huis uit scheikundige, maar hij deed er niets meer mee, hoewel Micol af en toe voorzichtig aandrong op betaald werk en advertenties uitknipte die ze 's avonds naast zijn bord legde. Haar moeder had gezegd, ‘dwingen helpt niet, maar een stille wenk kan wonderen doen’.
Sinds Jonathan ontslag had genomen om na te denken over zijn leven was hij prikkelbaar, daarom zorgde Micol ervoor dat haar wenken zo stil waren dat ze hem niet konden irriteren. Ze liet het bij voorzichtige toespelingen en uitgeknipte advertenties.
Haar behoedzaamheid was niet altijd afdoende. Op de meest onaangename momenten overviel Jonathan, sinds hij buiten de maatschappij was gevallen, een dierlijke behoefte aan seks. Bijvoorbeeld toen ze op kraamvisite waren bij de jongere zus van Micol. De zus lag op bed, uitgeteld na een bevalling die ruim twintig uur had geduurd, en Jonathan fluisterde in Micols oor: ‘Ik wil neuken.’ Terug in de auto op weg naar Amsterdam had Micol Jonathan uitgelegd dat het zo niet werkte bij vrouwen. ‘Ik vind je niet aantrekkelijk als je zo doet,’ had ze gezegd.
‘Je hebt me nooit aantrekkelijk gevonden,’ antwoordde Jonathan.
‘Jawel,’ zei Micol, ‘in het begin vond ik je heel aantrekkelijk.’ Van de spanning had ze rode vlekken in haar hals gekregen. Dat gebeurde vaker. Op haar werk had ze de bijnaam ‘Juffrouw Vlek’.
‘Je vond me intelligent,’ zei Jonathan en hij veegde met de rug van zijn hand de beslagen zijruit schoon.
‘Ik vind intelligente mannen aantrekkelijk,’ zei Micol. ‘Intelligente mannen zijn aantrekkelijk.’
Jonathan schudde zijn hoofd. ‘Mij heb je alleen intelligent gevonden.’
Die avond aten ze in een Libanees restaurant om te vieren dat Micol tante was geworden. ‘Misschien kan het nog goed komen tussen ons,’ zei Micol, toen ze haar voorgerecht op had. Ze had aanleg voor een soort enthousiasme dat niet door al haar collega's gewaardeerd werd. ‘Zullen we in relatietherapie gaan? Ik heb van een vriendin gehoord over een relatietherapeut die niet als een hulpverlener te werk gaat.’
Jonathan keek haar aan en ze kreeg het idee dat ze iets stoms had gezegd, een idee dat ze niet vaak had. Ze vond zichzelf intelligent. Ze was gepromoveerd - Dr. Micol Brinkhuis stond op haar visitekaartje, Food Solutions, Development Manager - hetgeen bijdroeg aan deze overtuiging. Helaas waren niet alle intelligente vrouwen even aantrekkelijk. Bij vrouwen werkte intelligentie vaak als een domper op hun aan- | |
| |
trekkelijkheid. Mannen waren bang voor de intelligente vrouw. Dat gevoel gaven mannen Micol in ieder geval, dat haar intelligentie hen het zicht ontnam op haar seksualiteit. Als een diepe, ondoordringbare mist was die intelligentie rond haar geslachtsdeel gewikkeld. Het was haar taak de wereld te tonen dat ze niet alleen intelligent, maar ook vrouw was.
‘Ik wil niet in relatietherapie,’ zei Jonathan en hij veegde met een stukje pita over zijn bord, hoewel hij dat bord al twee keer had schoongeveegd. ‘Mijn ouders zijn bijna vijf jaar in relatietherapie geweest. En voor wat?’
Micol boog zich voorover. Ze had haar best gedaan vrouw te zijn deze avond, daarbij had ze er wel op gelet het al te opzichtige en hoerige te vermijden. Haar angst voor het ordinaire was net zo groot als haar angst om buiten de maatschappij te vallen. Waar het ordinaire begon, hield de maatschappij op, wat haar betrof. Het kledingstuk dat ze had aangetrokken om haar vrouwelijke kanten te accentueren, was vooral duur geweest. Ze had het aangeschaft in Milaan toen ze daar twee dagen voor haar werk was geweest. Maar het was elke cent waard. Het overtuigde haar dat ze niet alleen intelligent was, ‘begaafd’ zoals ze vroeger werd genoemd, maar dat ze ook een echte vrouw was, met alles erop en eraan.
‘Misschien was dat een kwakzalver,’ fluisterde ze, ‘die therapeut van je ouders, ik heb het adres van een relatietherapeut over wie ik dingen heb gehoord, hopeloze gevallen die na zijn therapie...’
Jonathan schudde zijn hoofd. ‘Ik ben geen hopeloos geval,’ zei hij, ‘en jij ook niet. Het gaat toch goed?’
‘Nee, het gaat niet goed,’ zei ze. ‘Het gaat helemaal niet goed. Zie je dat zelf niet? Jij zit op de bank en ik ga naar mijn werk. Dat noem ik geen goed gaan.’ Ze klonk zoals ze op vergaderingen over plantaardige oliën klonk, hooghartig en onzeker tegelijkertijd, belerend en angstig.
Jonathan veegde met een stukje pita over haar bord. ‘Ik wil dat jij ook ophoudt met werken,’ zei hij, en hij glimlachte alsof hij haar een compliment had gemaakt. ‘Loonarbeid is diefstal. Ze stelen tijd van je en zoveel tijd heb je niet.’
Hij stak de pita in zijn mond en kauwde er met de rechterkant van zijn mond op. De linkerkant van zijn mond functioneerde niet goed, vanwege ontstoken tandvlees.
‘Hoe bedoel je?’
‘Hoe bedoel ik wat?’
‘Hoe bedoel je dat ik niet zoveel tijd heb?’
‘Mensen hebben kleuren,’ zei Jonathan. ‘Jij hebt de kleur geel. Dat is de kleur van ziekte. Ik denk niet dat je oud wordt. Als ik naar jou kijk, zie ik iets fel geels, dat felle betekent meestal dat het om een dodelijke ziekte gaat. Daarom moet je geen tijd van je laten stelen. Want straks kun je er niet van genieten.’
Micol keek naar haar schoongeveegde bord en wist heel zeker dat ze niet buiten de maatschappij wilde vallen. Ze wist dit zekerder dan voor die tijd, en ook zekerder dan alles wat ze verder zeker wist. De maatschappij legde je grenzen op, dat was niet voor niets. Zij wilde die grenzen respecteren. Eerst en vooral dat, dan kwam de rest vanzelf.
Ze was indertijd gaan samenwonen omdat al haar vriendinnen samenwoonden, of op het punt stonden te trouwen. Het moest er maar eens van komen, had ze gedacht. En Jonathan was meegaand, toen nog wel. Heel erg verliefd was ze niet geweest, maar ze was nooit heel erg verliefd. Hij was bij haar ingetrokken, zoals hij de eerste keer met haar naar bed was gegaan, zonder tegenstribbelen, niet met overdreven veel vuur, maar wel met een hoffelijke charme. Toen hij bij haar introk, had hij twee koffers bij zich, een grijze en een blauwe.
‘Meen je dat?’ vroeg ze. ‘Dat je kleuren ziet?’
‘Misschien is dat de reden,’ zei hij.
| |
| |
‘De reden voor wat?’
‘De reden voor alles. Voor dat we nooit iets doen.’ Hij hield zijn hoofd met zijn handen vast en staarde haar zo enige tijd aan.
Nee, ze vond hem niet meer echt aantrekkelijk, maar ze had hem nog wel nodig. Nu meer dan vroeger. De gedachte dat ze 's avonds thuis zou komen in een leeg huis benam haar de adem en maakte haar soms zo duizelig dat ze zich moest vastgrijpen om niet te vallen.
‘Die trui,’ zei hij, ‘die maakt je taartig. Je lijkt zo net je moeder.’
Na het eten - ze wilden allebei geen toetje - liepen ze naar huis, maar Micol ging niet mee naar boven. ‘Ik ga nog even bij mijn ouders langs,’ zei ze. Micols ouders woonden op vijf minuten loopafstand van haar appartement.
Ze keek naar haar auto die voor de deur stond, een nieuwe Volkswagen Beetle, een gele, ze was er trots op. Altijd als ze er in ging zitten om naar Vlaardingen te rijden, waar ze werkte, bekroop haar een gevoel van welbehagen. Een gevoel van: dit is mijn auto en die pakt niemand van me af.
‘Ik zie je zo,’ zei ze. Jonathan had al een tijd niets gezegd, ze hield niet van stilte. Ze bleef staan wachten tot hij iets zou zeggen. Om zeker te zijn dat alles goed was.
‘De baby was onrustig,’ zei Jonathan ten slotte en hij raakte haar lippen aan, zoals hij vroeger had gedaan, toen ze elkaar net hadden leren kennen.
‘Welke baby?’
‘Die van je zus. Hij was onrustig.’ Hij legde een hand op haar schouder, een grote, warme hand. ‘Ik houd niet van onrustige baby's.’
De moeder van Micol was kunstenares, maar ze viel niet buiten de maatschappij. Op haar bescheiden wijze nam ze er zelfs aan deel. Af en toe exposeerde ze haar schilderijen in een galerie en verkocht dan wat, al schilderde ze niet voor het geld. Ze schaamde zich er niet voor dat ze met haar kunst mensen gelukkig wilde maken, en ze schaamde zich er nog minder voor dat dit haar geregeld lukte. In een tijd waarin geen gerespecteerde kunstenaar zich nog bekommerde om het geluk van zijn publiek was haar standpunt avant-gardistisch.
Micol leek op haar moeder. Als je naar Micol keek, zag je de moeder er doorheen schemeren als een vaal zonnetje door de wolken. Het was moeilijk te zeggen wie van beiden het meest geslaagde exemplaar was. De moeder was licht vervallen, maar daar stond tegenover dat ze een net iets mooier en verfijnder gezicht had dan Micol en dat dit verfijnde door het verval en de rimpels nog goed te zien was. Micol had vooral de minder mooie lichaamsdelen van haar moeder geërfd.
Ze betrad haar ouderlijk huis als een zieke poes haar kattenbak.
Micols vader was er niet, hij had zich teruggetrokken op zijn tot zolder verbouwde computerkamer. Hij schaakte dwangmatig tegen een computer. Toen er nog geen computers waren, had hij dwangmatig tegen zichzelf geschaakt.
‘Ik houd het niet meer uit,’ zei Micol tegen haar moeder, zonder de belangrijkste vrouw in haar leven te begroeten, of even te vragen hoe het ermee ging. Of er misschien een nieuwe expositie op stapel stond.
Micols moeder zette thee. Haar kunstenaarschap had niet geleid tot het verdwijnen van de moederlijke instincten. ‘Wat doet hij dan?’ riep ze vanuit de keuken. ‘Wat heeft hij nu weer gedaan?’
‘Niets,’ riep Micol terug. ‘Dat is het hem nu juist. Hij zit op de bank en hij doet niets. En vandaag zei hij tegen me dat hij kleuren zag, dat als hij naar mij keek hij een fel gele kleur zag.’
Micols moeder kwam de woonkamer binnen met thee en een stuk taart dat nog over was van het bezoek van twee dagen geleden. Micol ging voor haar staan. ‘Kijk eens goed naar mij,’ zei ze, ‘en zeg het heel eerlijk, mama. Zie je iets geels?’
| |
| |
Haar moeder keek even. ‘Nee,’ zei ze, ‘niets. Echt niet. Natuurlijk niet. Geloof toch niet alles wat ze tegen je zeggen. Je bent veel te goedgelovig, meisje.’
Micol had haar laarzen uitgedaan en ging in kleermakerszit op de bank zitten. Ze was een schoenfetisjist, ze had bijna dertig paar. Waarvan meer dan de helft laarzen. Het was haar tot nu toe drie keer gelukt een man te verleiden en die drie keer had ze laarzen gedragen. Dat kon geen toeval zijn. Haar aantrekkingskracht zat in haar voeten en onderbenen, vooral als ze in laarzen waren gestoken, en straalde dan langzaam uit naar de rest van haar lichaam.
‘Je moet hem gewoon het huis uit zetten,’ zei Micols moeder. ‘Het is jouw huis.’ Strikt genomen was dat niet helemaal waar, het was het huis van haar man die het voor zijn dochter had gekocht, ook belastingtechnisch gezien was dat indertijd aantrekkelijk geweest.
‘Je bent een leuke, knappe vrouw,’ zei Micols moeder. ‘Je moet van het leven genieten. Verdoe je tijd toch niet met zo'n kniesoor. Je hebt humor, je bent slim, je hebt een goede baan. Zet hem vanavond nog het huis uit. Het heeft al veel te lang geduurd.’
Micol knikte. Het was niet zo'n gek idee, misschien was het een bevrijding. Ze moest gewoon niet bang zijn om thuis te komen in een leeg huis. Ze had nog altijd haar Volkswagen Kever, en de laarzen. Ze kon een kat nemen.
Micol nam een slokje thee. ‘We doen ook nooit meer iets,’ zei ze. Ze had een sterke band met haar moeder. Altijd als ze op reis was voor het levensmiddelenconcern stuurde ze haar moeder een ansichtkaartje. Vaak stond daar niet meer op dan, ‘mama, ik houd van je.’ Voor moeder en dochter was dat voldoende.
‘Hoe bedoel je, nooit meer?’ vroeg Micols moeder.
‘Nooit meer. Alleen nog als we ruzie hebben gehad, om het goed te maken. Maar
| |
| |
het wordt nooit echt goed. Terwijl we dan bezig zijn denk ik aan de ruzie, en dan denk ik, dit is niet goed, dit is helemaal niet goed, na zo'n ruzie moet je geen seks hebben.’
Omdat Micol door niemand zo goed begrepen werd als door haar moeder deelde ze de intiemste details uit haar leven met haar moeder. Er was ook niemand anders met wie ze die details kon delen.
‘Je moet geen seks meer met die jongen hebben,’ zei Micols moeder, ‘je moet hem het huis uit zetten. En met iemand die je het huis uit gaat zetten, moet je geen seks hebben. Dat werkt verwarrend, voor beide partijen.’ Met die woorden zette ze haar dochter het huis uit, want ze voelde inspiratie opkomen.
Vastberaden liep Micol naar haar woning, het gesprek met haar moeder had haar goed gedaan. Er waren beslissingen genomen, een knoop was doorgehakt, vanaf nu zou het beter gaan. Terwijl ze de trap opliep, werd haar vastberadenheid minder, maar toen ze de deur van haar appartement opengooide was er nog altijd genoeg vastberadenheid over om te roepen: ‘Jonathan, ik ben weer thuis.’
Jonathan zat op de bank, de tv stond uit, in zijn linkerhand hield hij een pak chocoladekoekjes. Hij keek haar niet aan, hij was bezig de lijst met ingrediënten te bestuderen.
‘Hoor je me, Jonathan?’ vroeg Micol.
Hij keek haar nog steeds niet aan, hij staarde langs haar heen, alsof hij kleuren zag die niemand anders kon waarnemen.
Ze ging naast hem zitten, en na een paar seconden zo gezeten te hebben, legde ze een arm om hem heen. Ze wilde het lief zeggen. ‘Jonathan,’ zei ze, ‘ik wil met je praten.’
Hij keek op zijn horloge. Hij had het van Micol gekregen toen hij promoveerde. Daarna was de klad erin gekomen. Het was een duur horloge. ‘Het is laat,’ zei hij. ‘Laten we het morgen doen.’
Micols vriend had de ogen van een hond, treurige ogen die de wijkende haargrens compenseerde.
‘Nee, we praten nu,’ zei Micol, en ze dacht aan haar moeder. ‘Niet altijd uitstellen, dat is niet goed. Het werkt niet meer. Jonathan, hoor je me? Luister je? Als ik op kantoor ben, denk ik aan jou, hoe je hier op de bank zit, en dan kan ik me niet concentreren. Het is zo zonde wat je met je leven doet, je doet er niets mee, dat is het. En je bent begaafd. Je bent vreselijk begaafd.’
Hij legde het pak koekjes naast zich neer en bekeek zijn nagels. ‘Jullie hebben een fout gemaakt in de vertaling,’ zei hij. ‘De Italiaanse ingrediëntenlijst wijkt af van de Nederlandse, de Engelse en de Duitse.’
‘Jonathan, ik weet niet of het tot je is doorgedrongen, maar ik ga je het huis uitzetten.’
De jongen die loonarbeid was gaan verachten, die alle arbeid was gaan verachten, bracht zijn gezicht dichtbij dat van Micol en kuste haar.
‘Niet doen,’ zei ze. ‘Dat doe je altijd. Als ik met je wil praten, ga je me kussen.’ Toch ging ze niet verzitten, ze liet zich kussen, onhandig, maar dat deed er niet toe. Jonathans mond smaakte naar chocoladekoekjes. Ze dacht aan haar moeder, ze dacht, dit is de laatste keer. Het is goed daarover na te denken, dan doe je dingen bewuster. Je kunt pas ophouden met roken als je besluit dat dit je laatste sigaret is. Je moet het niet op het toeval aan laten komen. Je moet afscheid nemen.
Daarna ging ze naar de slaapkamer waar ze haastig haar kleren uittrok. Haar onderbroekje deed ze liggend op bed over haar laarzen uit. Haar laarzen hield ze aan, want dat was geil.
Het was niet zo fris voor de lakens, met laarzen in bed, maar die zou ze daarna wel verschonen.
| |
| |
Toen het was afgelopen, bleef ze nog een minuut liggen. Ze keek naar Jonathan en zei: ‘Dit is misschien de laatste keer dat ik je piemel zie.’ Hij keek even naar zijn piemel en zei toen: ‘Ja, misschien.’
Daarna stond ze op. Zoals je uit bed stapt wanneer je op een ochtend te lang bent blijven liggen. Schuldbewust en haastig.
‘Sta op,’ zei ze.
Jonathan stond op, en leunend tegen de klerenkast keek hij toe hoe zijn vriendin geroutineerd de lakens van het bed trok. Ze boog zich over de matras, bestudeerde een lichte plek en zei: ‘De matras is een beetje aan het vergaan. Laten we hem omdraaien.’
Met moeite draaiden ze de matras om. ‘Dat is beter,’ zei Micol. ‘Dat is stukken beter.’
Daarna ging ze naar de badkamer om haar laarzen uit te trekken en een ochtendjas aan te doen.
Toen ze terugkwam stond Jonathan weer leunend tegen de klerenkast en hij staarde naar de matras waar nu nog lakens overheen moesten.
‘Doe ook eens iets,’ zei ze. Maar daarvan had ze meteen spijt. Hij moest niet denken dat hij het huis uit werd gezet omdat hij nooit iets in het huishouden deed. Dat was het probleem niet.
Na het bed nieuw te hebben overtrokken met roze lakens, die ze van haar moeder had gekregen, zei ze, ‘Jonathan, ik ga je echt het huis uit zetten. Dat je het weet. Het is beter voor ons allebei.’
Hij was niet in bed gaan liggen, zoals hij gewoonlijk deed, hij hield de kastdeur vast en zei: ‘Maar ik heb geen ander huis, ik woon hier. Dit is mijn huis.’
‘Je vindt wel een nieuw huis,’ zei Micol. ‘Desnoods help ik je zoeken. Je vindt vast een mooi huis. Groter dan dit. Mijn moeder en ik helpen je wel zoeken.’
Nog drie keer probeerde Micol haar vriend het huis uit te zetten, op een zondagochtend, op een woensdagavond en op een zaterdagmiddag, maar het resultaat bleef hetzelfde. Hij zei: ‘Ik ga niet, dit is mijn huis, ik woon hier.’ Op die zaterdagmiddag had Micol de deur naar de opslagruimte opengegooid, waar ze ruim twee jaar geleden Jonathans koffers in had gepropt, en met enige moeite trok ze die koffers er nu uit. ‘Ik ga je koffers pakken,’ had ze geroepen. ‘Als jij het niet doet, doe ik het wel.’
Ze was naar zijn la met sokken en onderbroeken gehold en had die boven een van zijn koffers omgekieperd. Maar daarna had ze zich gebroken op de bank laten vallen en vijf minuten later had ze liggend op bed haar onderbroekje over haar laarzen uitgetrokken. Ze had het gevoel dat ze boete moest doen voor een zonde, al wist ze zelf niet precies waar die zonde uit bestond.
's Avonds was ze bij haar moeder langsgegaan en daar had ze gehuild. ‘Het lukt me niet,’ zei ze. ‘Ik krijg hem het huis niet uit. Hij weigert, hij zegt dat hij nergens heen kan, dat hij gehecht is aan mijn huis, dat ik hem kapot maak als ik hem ergens anders heen stuur, dat het mijn verantwoordelijkheid is als hij kapot gaat. Dat hij al bezig is kapot te gaan. Mama, het lukt me niet, ik krijg hem niet weg.’
De moeder troostte haar dochter en toen dat min of meer gelukt was, zei ze: ‘Laat mij met hem praten. Als jij maandag in Vlaardingen bent, ga ik wel even langs om met hem te praten. Ik heb voor ik papa leerde kennen ook heel wat vriendjes de deur uit moeten zetten.’
Maandagochtend om elf uur liep Micols moeder naar het huis van haar dochter. Ze maakte zich zorgen om haar oudste kind. Dat kind zag pips. Die Jonathan had ze vanaf het begin niets gevonden, om allerlei redenen. Maar ze had het advies van haar man opgevolgd: het graf in prijzen. Nou, dat had dus niet veel geholpen.
Beter niet aanbellen, dacht ze, beter als een verrassing binnenkomen, dan kan ik
| |
| |
ook zien wat hij daar eigenlijk aan het doen is, de hele dag. Ze opende de benedendeur en beklom de trap.
Toen ze voor de deur van haar dochters woning stond stak ze zachtjes de sleutel in het slot, wachtte nog een halve minuut, klopte één keer, nauwelijks hoorbaar, en gooide de deur vervolgens open.
Jonathan zat op de bank in een T-shirt en een onderbroek. Hij keek naar de bbc.
Ze sloot de deur en zei: ‘dag Jonathan. Goedemorgen, alles goed?’
Jonathan mompelde iets en verdiepte zich weer in het weerbericht van de bbc.
Hij is niet eens verbaasd dat ik hier op maandagochtend binnenkom, dacht Micols moeder, wat een vreemde jongen. Asociaal. Maandagochtend, en dan een beetje naar het weerbericht zitten staren als een oude man in een bejaardentehuis.
Ze pakte een stoel en ging naast de televisie zitten. Ze deed haar regenjas niet uit.
‘Zet dat ding eens uit,’ zei ze.
Jonathan gehoorzaamde als een kind. Hij pakte de afstandsbediening en zette het apparaat uit. Hij had zijn voeten op de bank gezet en zijn T-shirt over zijn knieën getrokken. Hij had iets vrouwelijks, zoals hij daar zat.
‘We hebben je lang niet gezien,’ zei Micols moeder. ‘Hoe gaat het met je?’
‘Goed,’ zei Jonathan.
Ze keek hem onderzoekend aan, zoals hij daar zat, zoals hij naar haar keek, ze kreeg bijna medelijden met hem, maar tegelijkertijd voelde ze ook iets van afschuw dat iemand zo zijn leven verpestte. Dat was wat hij deed, zijn leven verpesten, je kon het niet anders noemen, en het leven van haar dochter erbij. Maar daar zou zij nu een stokje voor gaan steken. Het leven van haar dochter zou niet langer worden verpest. Ze had lang genoeg naar het advies van haar man geluisterd, het graf in prijzen. Wat wist haar man van dergelijke zaken? Lief dat wel, maar onpraktisch die man van haar. Wereldvreemd.
‘Ik zal maar met de deur in huis vallen,’ zei ze. ‘Micol lijkt het beter als jullie niet meer samenwonen. Dat zal ze je vast zelf ook al verteld hebben?’
Jonathan haalde zijn schouders op. ‘Nee.’
‘Jonathan, kom nou, ik hoor van Micol heel andere verhalen. Dat ze het wel twintig keer heeft verteld maar dat je niet wil luisteren.’
Jonathan trok het T-shirt nog strakker over zijn knieën. Micols moeder kon het bijna niet meer aanzien, zo verwijfd als hij daar zat. Wat was er met die jongen? Zo zat toch geen man op de bank, maandagochtend om half twaalf.
‘Ik dacht dat ze een grapje maakte,’ zei Jonathan. ‘Om me te plagen. Ik wist niet dat ze het meende.’
Micols moeder schoof haar stoel dichterbij. Was die jongen naïef, of speelde hij het?
‘Luister, Jonathan,’ zei ze, ‘al maanden leef je op kosten van mijn dochter. Al meer dan een jaar. Dit gaat zo niet verder. Dat is niet goed voor haar en niet goed voor jou. Je moet weer wat doen, je moet het huis uit, werken, vrienden maken, onder de mensen komen.’
‘Ik eet niet veel,’ zei hij. ‘Ik eet de restjes. Chocoladekoekjes.’ Hij keek haar aan en misschien was het verbeelding, misschien was het de overgevoeligheid van Micols moeder, maar ze meende tranen in zijn ogen te zien. ‘Ik ben niet duur, zei Jonathan. Ik kost maar heel weinig per maand.’
Micols moeder besloot dergelijke opmerkingen te negeren, dat was het beste. Anders lukte het haar nooit. Niet op ingaan, gewoon niet op ingaan.
‘Ik ben bij een makelaar geweest,’ zei ze. ‘Ik weet dat je weinig hebt, weinig geld hebt bedoel ik, ik weet dat je geen meubels hebt. Mijn man en ik zijn bereid drie maanden huur te betalen van je nieuwe appartement. Onder één voorwaarde. Dat je deze week hier nog weggaat. Deze week nog. Hoor je me, Jonathan?’
| |
| |
Uit haar tas haalde ze papieren.
‘Ik heb wat informatie van de makelaar meegekregen. Dit zijn allemaal gemeubileerde appartementen, heel aardig, heel licht. Deze zit in de Saenredamstraat, en hier heb ik een in de Commelinstraat.’
Jonathan keek haar aan met grote ogen. ‘Maar ik woon hier,’ zei hij. ‘Dit is mijn huis.’
Ze schudde haar hoofd, vol onbegrip en ongeduld. Hoe kon iemand zo blind zijn?
Micols moeder ging naast hem zitten en ze liet hem de foto's zien van een drietal gemeubileerde appartementen. De foto's zelf zagen er niet allemaal even aantrekkelijk uit, vond ze. Daarom zei ze, ‘het is natuurlijk tijdelijk, zo'n gemeubileerd appartement. En daarna vind je iets wat echt van jou is, je eigen castle.’
‘Maar ik woon hier,’ zei Jonathan. ‘En ik wil hier niet weg. Ik ben gehecht aan dit huis.’
Micols moeder schudde haar hoofd. ‘Ik weet hoe moeilijk het is,’ zei ze. ‘Geloof me, ik weet het, ik weet hoe makkelijk het is elkaar gevangen te houden in een relatie die niet werkt. Maar ik zie het aan mijn dochter, ik zie het aan jou, jullie zijn allebei niet gelukkig.’
Ze streelde zijn wang. Hij keek zo bedroefd en verlaten. Er was veel ellende op de wereld. Gelukkig deed zij er wat aan, op haar bescheiden wijze. Het doel van de kunst was om de mensen gelukkig te maken. Dat was iedereen uit het oog verloren. Zij niet. Niet dat ze de ellende negeerde, ze schilderde ook wel eens een dood beest, maar het ging er haar toch vooral om de schoonheid van een avocado over te brengen, de schoonheid van een oude vrouw die het kamp had overleefd.
‘Hier,’ zei ze, ‘deze in de Saenredamstraat vind ik zelf het leukst, Jonathan, luister je? Ik vind de meubels ook heel aardig in dit appartement, zie je? En er is een
| |
| |
gloednieuwe keuken. Je kookt toch graag? Als je eenmaal gesetteld bent kom ik eens bij je eten. En dan praten we er rustig over. Over alles wat er is gebeurd.’
Ze lachte vriendelijk. Ze kreeg het gevoel dat ze hem kon overtuigen. Dat ze de situatie onder controle had. Eigenlijk was het best een aardige jongen, alleen niet voor haar dochter. Gewoon niet geschikt voor haar dochter. Micol had een zelfverzekerde man nodig, die met beide benen op de grond stond. Geen twijfelaar, een oudere man, dat was het beste voor haar dochter. Eentje met een beetje levenservaring.
‘Meent u dat?’ vroeg Jonathan.
‘Wat?’
‘Dat u bij mij komt eten.’
De moeder van Micol kreeg een kleur van opwinding. Het ging haar lukken, zij zou slagen waar haar dochter had gefaald. Zij ging deze jongen het huis uit werken. Misschien nog wel vandaag, als het allemaal meezat. De makelaar had gezegd: ‘Hij kan er zo in.’
‘Zeker meen ik dat,’ zei ze. ‘En als je belooft deze week nog te vertrekken betalen mijn man en ik drie maanden huur voor je, maar daarna moet je voor jezelf gaan zorgen. Je moet ook weer gaan werken. Werk hoeft niet altijd leuk te zijn, als je er maar geld voor krijgt, Jonathan. We kunnen niet allemaal van onze hobby ons werk maken. Voor ik begon te schilderen, was ik ook dertig jaar huisvrouw.’
‘Wat eet u het liefst?’ vroeg Jonathan.
Hij was eigenlijk nog een kind. Gepromoveerd dat wel, maar onzelfstandig, niet geschikt voor de wereld. Geen idee wat die wereld was, hoe die wereld werkte, hoe hard die wereld kon zijn.
‘Vis,’ zei ze. ‘Ik ben dol op vis. Kabeljauw, schol, tonijn. Ik ben ook dol op sushi, maar dat hoef je niet voor me te maken hoor, dat gaan we wel een andere keer samen eten.’
Ze streelde zijn wang als een machine. Het was een bezwerend ritueel. Als ze maar lang genoeg zijn wang zou strelen, zou hij het opgeven, zou hij het huis en haar dochter verlaten. ‘Je vindt wel weer een leuk iemand,’ zei ze. ‘Micol en jij versterken elkaars zwakke punten, en in een relatie moet je elkaars sterke punten versterken. Daar gaat het om in een relatie, dat je beter van elkaar wordt.’
Ze meende een klein lachje in hem te hebben losgemaakt. Nee, ze meende het niet, daar was het. Ze zag een glimlach verschijnen. Hij had nog altijd dat shirt over zijn knieën getrokken. Een verlegen jongen was het. Dat werd haar nu pas duidelijk. Waar Micol bij was deed hij altijd nors en afstotend, maar het was allemaal verlegenheid. Niets dan verlegenheid.
Ze legde haar hand op zijn schouder. Ze geloofde in het belang van lichaamstaal. Tegen haar man zei ze geregeld: ‘De helft van alle communicatie is lichaamstaal en jouw lichaamstaal is afstotend.’
‘Sommige mensen zijn gewoon niet voor elkaar gemaakt,’ zei ze, nog altijd met haar hand op zijn schouder. ‘En andere mensen wel.’
Ze bleef hem lachend aankijken. Ze voelde dat hij haar vertrouwde, en niet ten onrechte. Ze had niet alleen het beste met haar dochter voor, maar ook met hem. Ze zou hem vandaag nog verhuizen.
Jonathan draaide zich helemaal naar haar toe. Hij keek haar aan, hij keek in haar ogen. Hij had mooie ogen, zag ze voor het eerst, vriendelijke ogen. Zijn stugheid was niets dan angst geweest. Vreemd dat haar dat niet eerder was opgevallen. Hij bracht zijn gezicht vlak voor dat van haar. Ze bleef hem lachend aankijken, want vandaag zou alles goed komen. Toen voelde ze zijn lippen op haar mond en geschrokken ging ze verzitten.
Later zou ze zeggen dat het voelde alsof ze dronken was, terwijl ze de avond ervoor alleen een rumbonbonnetje had gegeten.
| |
| |
Hij bleef haar aankijken, glimlachend, onderzoekend en verlegen.
Zo bleven ze een paar seconden zitten. Ze dacht aan de makelaar die ze die ochtend vroeg had bezocht en die ze het hele verhaal had verteld. Hij had begrijpend geknikt. Ze dacht aan Micol die huilend in de keuken had gezeten. Ze dacht aan haar man en zijn schaakcomputer. En toen nergens meer aan. Aan niets, de rest van haar leven verdween, ze werd een vrouw zonder geschiedenis, eindelijk zonder geschiedenis.
Ze boog zich voorover en kuste Jonathan. Hij opende zijn mond, haar tong ging zijn mond binnen. Hij smaakte lekker. Niet zo slijmerig en snotterig als haar man, die ze nauwelijks meer zoende. Het leek alsof de mond van haar man vol zat met snot de laatste jaren. Ze was te jong, vond ze zelf, om daarmee genoegen te nemen.
Ze trok zijn T-shirt omhoog en kust de tepels van Jonathan. Een mooie kleur hadden zijn tepels, levendig en toch weemoedig, een kleur die ze vaak zocht in haar stillevens.
Micols moeder wist niet wat haar overkwam. Ze was verlost van alle storende bijgedachten.
Ze stond op en trok de jongen naar de slaapkamer. Hij was zo uitgekleed, hij had vrijwel niets aan, maar zij deed er even over. Haar regenjas, haar trui, haar rok, haar panty, haar laarzen. Haar ondergoed. En hij lag op bed en keek toe, alsof het een scheikundig experiment betrof.
Toen hij eenmaal in haar zat, riep ze: ‘Neem me!’ Ook daar had ze niet over nagedacht, en daarom viel er niets te censureren. Het was er, alles was er, alsof alles even volmaakt was.
‘Ik voel je,’ riep ze ook nog. Wat ze zelf voelde wist ze niet, of eigenlijk wel, ze wist het wel, ze voelde geluk, puur geluk, en overgave aan dat geluk. Zo voelde dat dus, bijna als iets wat je niet kunt voelen. Ze voelde niet zichzelf, ze voelde hem. Eindelijk hem, echt hem.
Toen het klaar was, bleef ze even liggen en langzaam besefte ze in welke situatie ze was beland. Geleidelijk kwam de realiteit terug in haar leven, maar, en dat bevreemdde haar, die realiteit verdrong het geluk niet.
Jonathan vouwde zijn armen onder zijn hoofd. ‘Mag ik nu hier blijven wonen?’ vroeg hij.
Ze schudde langzaam haar hoofd. ‘Dat kan niet,’ zei ze, ‘gekkerd, dat kan echt niet. Maar ik ga een mooiere woning voor je zoeken, ik ga iets heel moois voor je zoeken. Dat beloof ik je.’
Ze stond op, trok de deken van het bed en bestudeerde de lakens. Haar gevoel voor het praktische verliet haar nooit. Dat was haar redding. Dat was altijd haar redding geweest.
Er was sap uit haar kut gedropen dat de kleur had van sterke thee. Of was het speeksel dat de kleur had van sterke thee? Ze wist het niet, het deed er ook niet toe, maar de vlek moest uit het laken, dat wist ze. Daar ging het nu om.
Ze pakte een sponsje uit de badkamer en begon te schrobben, en terwijl ze schrobde, prevelde ze: ‘Ik ga een paleisje voor je zoeken, Jonathan, een klein paleisje ga ik voor je zoeken. Je zult je ogen niet geloven als je het ziet.’
Jonathan lag op bed en keek haar aan. Zijn mond hing half open.
Toen de vlek vrijwel geheel was verdwenen, kleedde ze zich snel aan. Ze kuste Jonathan op zijn mond en zei: ‘Ik kom vanmiddag terug. Blijf hier. Niet weggaan. Ik kom terug.’
Ze rende de trap af en op straat prevelde ze: ‘Oh god, oh god.’ Zonder op de voorbijgangers te letten. ‘Oh god oh god,’ bleef ze prevelen. ‘Ik ben een slechte vrouw, ik ben zo slecht. Ik ben een slechte jodin, ik ben de slechtste jodin van alle slechte jodinnen. Oh god, oh god, help!’ En voor het eerst die dag leek de realiteit het geluksgevoel te verdringen, maar niet helemaal. Het geluk was nog altijd sterker.
| |
| |
Zo arriveerde ze in het kantoor van de makelaar.
‘Ik heb iets mooiers nodig,’ zei ze. ‘Iets lichters, iets groters.’
De makelaar wierp een blik op haar en zette zijn computer aan.
Jonathan was intussen naakt op de bank gaan zitten en had de televisie weer aangezet. Een hogedrukgebied kwam langzaam onze kant uit en zou voor droog weer zorgen.
De makelaar nam Micols moeder mee naar een woning boven een pizzeria in de Cornelis Schuytstraat. Drie keer zo duur als ze van plan geweest was uit te geven, maar wel mooi en licht. En groot. Haar man zou haar wurgen, maar het moest. Ze had geen keus.
Terwijl de makelaar naar de keuken was gelopen om op te geven over een pas geïnstalleerd fornuis, ging zij in de woonkamer op de grond zitten. Ze kon niet meer. Het duurde een paar seconden voor de makelaar door had dat mevrouw hem niet was gevolgd naar de keuken. Hij keerde terug naar de woonkamer en vroeg: ‘Bent u niet goed geworden?’
‘Heel goed,’ zei ze, zittend op de grond, ‘zo goed dat het angstaanjagend is. Kent u dat, dat het opeens zo goed gaat dat je denkt je verstand te hebben verloren?’
Ze dacht aan haar orgasme, maar het was niet het orgasme, het was liefde, liefde en lust vielen samen, waren een en hetzelfde. Ze had geen tijd erover na te denken. Ze voelde alleen maar. Meer dan ze ooit in welk stilleven dan ook kwijt zou kunnen.
De makelaar glimlachte beleefd en vervolgde zijn toespraak over het fornuis.
Die avond kwam Micol thuis in een leeg huis. Jonathan en zijn twee koffers waren verdwenen. Er was afgewassen. Onder de afstandsbediening lag een briefje van Micols moeder dat eindigde met de zin: ‘Ik hoop dat je blij en opgelucht bent en dat nu alles heel snel goed komt, je liefhebbende moeder.’
Een uur bleef Micol wezenloos op de bank zitten. Ze had haar jas niet uitgedaan. Toen belde ze de relatietherapeut die haar door een vriendin was aanbevolen. Ze mocht hem ook thuis storen, had die vriendin gezegd.
Kort legde Micol uit wie ze was en hoe het er voor stond in haar leven. ‘Mag ik alleen komen?’ vroeg ze.
‘Oh ja,’ zei de relatietherapeut. ‘Je mag ook alleen komen.’
Toen ging Micol op bed liggen en ze dacht aan alles wat haar moeder voor haar had gedaan. Ze vroeg zich af of zij ooit zo'n goede moeder voor haar kinderen zou zijn. Ze betwijfelde het.
Ook de dag dat Micol voor het eerst de relatietherapeut bezocht, Piet Bakker luidde zijn naam, reed Micols moeder in haar autootje naar de Cornelis Schuystraat. Altijd had ze wat voor Jonathan bij zich. Een schilderij om aan de muur te hangen, zelfgebakken zandkoekjes, boeken waarvan zij meende dat die Jonathan vooruit zouden helpen, een nieuwe pyjama. Nog vaak, elk uur zo ongeveer, overviel haar de gedachte: ik ben een slechte vrouw, ik ben zo slecht, ik verdien het niet te leven.
Maar dan verwierp ze die gedachte weer en zei ze tegen zichzelf: het is voor iedereen beter, beter voor Micol, beter voor Jonathan. Wat ik doe is voor iedereen het beste.
Ook dacht ze vaak: als dit slecht is dan is alles slecht, dan is het leven slecht, want dit is het leven. Als dit slecht is, bestaat er geen redding.
Terwijl Micol tegenover Piet Bakker ging zitten, ze had er een middag voor vrijgenomen, trok Micols moeder, liggend op bed, in de Cornelis Schuytstraat haar onderbroek over haar laarzen uit. De laarzen hield ze aan. Dat was sexy.
‘Ik weet dat het beter is zo,’ zei Micol. ‘Maar ik denk de hele dag aan hem.’
| |
| |
Piet Bakker stond bekend om zijn onconventionele methoden. Hij was al twee keer voor de medische tuchtraad gesleept.
Micols moeder kuste Jonathan gretig, en hij kuste terug. Ze hield op. Ze streelde zijn ongeschoren wang. Ze keek hem verliefd aan.
‘Zeg eens eerlijk,’ zei Micols moeder. ‘Bij wie kom je lekkerder klaar? Bij mij of bij Micol?’
‘Hij belt me niet,’ zei Micol tegen Piet Bakker. ‘En ik heb me voorgenomen hem niet te bellen, dus we hebben geen contact. Maar dat maakt het alleen erger. Ik google hem de hele tijd, maar dat slaat nergens op want hij is niet te vinden op het internet.’
‘Mis je hem?’ vroeg Piet Bakker. ‘Of mis je een man?’
‘Nou?’ vroeg Micols moeder. ‘Bij wie? Je mag het eerlijk zeggen. Bij mij, of bij Micol?’
‘Bij u, geloof ik,’ zei Jonathan.
Micols moeder nam Jonathan in haar armen, drukte hem tegen zich aan, en was intens gelukkig. En tegelijkertijd voelde ze voor het eerst van haar leven een haat voor haar eigen dochter. Ze mocht dan wel gepromoveerd zijn, maar ze kon niets, die dochter van haar, niet eens een man bevredigen.
‘Ik heb ook last van steeds weer terugkerende gedachten sinds hij weg is,’ zei Micol.
‘Zoals wat?’ vroeg Piet Bakker.
‘Nou bijvoorbeeld dat ik een onderkin heb.’
Piet Bakker keek eens goed naar Micol. Ze had niet één onderkin, ze had er wel drie.
‘Zegt iemand wel eens tegen je, Micol, wat heb je lekkere tieten?’ vroeg hij.
Er viel een stilte. Piet Bakker wachtte even en zei toen: ‘Ik gebruik onconventio- | |
| |
nele methoden, dat zul je wel gehoord hebben. Relatietherapie bij mij is niet alleen praten maar ook doen. Hier in de behandelkamer zijn we gebonden aan bepaalde regels, maar ik kan je voorstellen aan een vriend van mij. Zou je daar belangstelling voor hebben?’
‘Denkt u dat het goed voor me is?’
‘Ik denk het wel,’ zei Piet Bakker. ‘Heel goed. Noodzakelijk zelfs.’ En hij noteerde de naam en adres van een disco waar de ontmoeting kon plaatsvinden.
Toen het klaar was vroeg Jonathan: ‘Mag ik straks weer naar mijn eigen huis?’
‘Mallerd,’ zei Micols moeder, ‘mijn mallerd. Dit is je huis. Dit is ons paleisje.’
‘Seks is mensonterend,’ zei de vriend van de relatietherapeut tegen de patiënte. ‘Maar je moet er doorheen. Als vrouw. Maar ook als man.’
Micol was meegegaan naar de woonboot van de vriend van de relatietherapeut.
Piet Bakker was ook in de disco aanwezig geweest en toen Micol aarzelde had hij gezegd: ‘Het is goed voor je, mijn methode is ongebruikelijk, maar zij werkt. Zij werkt.’
De vriend verstevigde zijn greep op haar keel.
Misschien had Piet Bakker inderdaad gelijk, dacht Micol. Je kon beter naar liefde verlangen als je pijn had. Je moest veel pijn hebben om goed naar liefde te kunnen verlangen, anders kwam ze niet. Anders kwam ze nooit.
Jonathan stond in de keuken met een schaar en een krant. Hij had een advertentie uitgeknipt en wilde die naast zijn bord liggen. Ergens hoorde hij een baby schreeuwen. Al dagen, al weken hoorde hij een baby schreeuwen. Al maanden. Hij legde de schaar neer en drukte zijn handen tegen zijn oren.
Micols moeder beklom de trappen met een tas vol lekkernijen voor Jonathan. Ze rook de geur van pizza. Dat was het enige nadeel aan dit paleisje. Dat het altijd naar pizza rook.
Nee, ze was niet slecht. Dit geluk van haar was niet slecht, het was niet alleen haar geluk, het was ook het geluk van de jongen. Zij slaagde waar haar dochter had gefaald, dat was pijnlijk, maar zo ging het soms in het leven. Ouders deden er alles aan om de levens van hun kinderen beter te maken, maar soms namen de kinderen de kansen die hen geboden werden niet waar.
En toch, hoe waar haar dit alles ook in de oren klonk, steeds weer was daar de gedachte: ik ben zo slecht dat ik eigenlijk niet mag leven.
Hij stond in de keuken alsof hij poseerde voor een schilderij. Hij was mooi, vond ze, zoals alleen jongens mooi kunnen zijn.
‘Jonathan,’ vroeg ze. ‘Wat is er?’
Hij had zijn handen tegen zijn oren gedrukt. De baby krijste weer. Het hield niet op. De baby was ontroostbaar.
Ze zette de tas met lekkernijen op de grond, ze pakte zijn handen en haalde die van zijn oren. Ja, hij was zo mooi dat je ervan moest huilen.
Ze haalde diep adem.
‘Jonathan, wat is er?’ vroeg ze. ‘Zeg het dan. Vind je het hier te veel naar pizza ruiken? Ruikt ons geluk te veel naar pizza?’
Jonathan luisterde naar wat de baby zei. ‘Beh, beh,’ zei de baby, ‘beh, beh.’ Hij deed zo zijn best niet te huilen.
Jonathan legde zijn hand op de schaar.
‘Ik heb koekjes voor je meegebracht,’ zei Micols moeder. ‘Chocoladekoekjes.’
‘De baby is onrustig,’ antwoordde Jonathan. Hij slikte overtollig speeksel weg. ‘Ik houd niet van onrustige baby's.’
|
|