| |
| |
| |
In De Lemmer
door Jan Pen
De Lemmer. Zo heet de plaats waar ik geboren ben. Op de kaart staat ‘Lemmer’, maar wij hechten aan dat lidwoord. Het maakt ons nog specialer dan we zijn - we hebben vanouds de reputatie van opstandigheid, op straat werd gezongen en dat waren niet altijd vriendelijke liederen. Er woonden daar tenslotte vissers, en dat is ruw volk. Vroeger hing een zware walm van rook over de vijfduizend inwoners; ik vond dat goed en natuurlijk. Goddeloos zijn we ook. Terwijl christelijke mensen een bijbel van hun ouders krijgen, staan in mijn boekenkast zeven deeltjes van de Ideeën van Multatuli, jaartal 1889, met daarin gestempeld de naam van A. de Blauw, In Visch, Fruit en Comestibles. Dat was Pake Andries, mij alleen bij geruchte bekend.
In mijn geval ben ik wel verplicht dat ‘De’ ervoor te zetten, want het staat op mijn grafsteen. Die ligt plat in het gras op de begraafplaats van Haren, met mijn naam erop en mijn geboortedatum: 15 februari 1921, in bas reliëf; de sterfdatum is nog niet ingevuld. Aan het hoofdeinde van de marmeren zerk staat de naam van Judith Pende Rook, 7 februari 1918 - 30 april 1994. Wij kwamen uit hetzelfde dorp. Onze vaders waren neven.
Judith had prachtig rood haar. Ik werd op mijn zeventiende verliefd, maar dat was niet wederkerig. Zij was al twintig en vond haar achterneefje natuurlijk veel te jong en een stuk minder interessant dan de jongens in haar eindexamenklas van de rijks-hbs te Sneek. Want die konden zeilen, sommige voeren in de dertigkwadraat-klasse als fokkenist en een enkeling zat aan het roer. Zelf had ze een lark, met zeilteken l48, genaamd ‘Slipper’; de foto hangt hier in de gang (op een rij, met alle andere zeilboten die we gehad hebben - de laatste was een Oostzeejol, met de naam ‘Skipke’).
Als zij op de Lemster Brekken had gevaren, zat ik als het even kon op de steiger aan de Zijlroede te wachten en soms mocht ik dan het zeil naar haar huis dragen, het eerste bij de sluis naar de Zuiderzee. Dat huis staat er nog, met haar naam en die van haar zuster op de gevel; er is nu een makelaardij in gevestigd. Ik mocht trouwens ook wel eens mee als we van de bus naar huis liepen, want we gingen iedere dag op en neer naar Sneek.
Onder deze afwijzing heb ik niet geleden. Ik wist dat zij naar Leiden zou gaan voor de opleiding tot medisch analiste en dat ik naar Amsterdam zou gaan om economie te studeren. Daar zat een uurtje tussen, met de trein. We bleven natuurlijk onze basis houden in De Lemmer en we bleven familie van elkaar. We zouden elkaar blijven zien. Judith zocht mij op toen ik op de Nieuwezijds Voorburgwal 282 woonde (daar is nu het hoofdkwartier van Paul Haenen), en daar constateerden mijn joodse vrienden, waarvan ik er vele had, dat zij een sjikse was, maar verder geheel in orde. En ik kwam wel eens in Leiden. Wij spraken Lemsters met elkaar, een dialect van het Fries waar elders in Friesland om werd gelachen. Ik bleef haar het hof maken en uiteindelijk met succes. Ik kreeg wel eens een tuut (Fries voor zoen). Het leeftijdsverschil werd relatief steeds kleiner en ik had ook beter leren zeilen. Nergens is het vrijen zo natuurlijk als in een bootje in het riet; daar bestaan in het Fries liederen over.
In 1942 woonden wij een tijdje samen in de atelierwoningen die waren gevestigd in de ruïnes van het Paleis voor Volksvlijt, Weteringschans 144, waar nu De Nederlandsche Bank staat. Daar heb ik het schilderen opgepikt - mijn tweede hobby. Een jaar later verhuisde ik naar de overkant en werd de officiële huurder van de etage op
| |
| |
de hoek van het Frederiksplein en de Utrechtsestraat. Daar had ik opeens onderduikers in huis, speciaal joodse kinderen, die in enkele gevallen door mij op de fiets naar een nieuw adres werden gebracht. Dit illegale werk werd geleid door Laura Carola Mazirel, beter bekend als Lau, een linkse advocaat aan de Prinsengracht - zelf had ze twee kinderen van een joodse vader (Leo Waterman). Het gevaar bracht Judith en mij samen, maar de monogamie leed eronder. Lau vond dat zij haar gevaarlijke werk alleen aankon als zij seksueel niets te kort kwam en ze had mij bij de hand. Dit is een apart en moeilijk hoofdstuk in ons leven geweest. Maar zij heeft zonder twijfel het leven gered van mensen die anders waren gedeporteerd. Daarom is in Amsterdam een brug naar haar genoemd, over de Plantage Muidergracht. En in Osdorp is een Lau Mazirelstraat, net als in Leiden.
Kort voor de bevrijding, 17 april 1945, waren Judith en ik weer thuis; de Duitsers werden in de nacht verjaagd met granaatvuur. We zaten ieder apart in de kelder van onze ouderlijke woningen. In mijn geval was dat bijna het einde geweest, want de nettenmakerij van mijn vader werd getroffen door een fragmentatiebom. De balen netwerk op zolder zaten vol scherven en de fiets, die bij ons in de kelder stond, had een beschadigde stang: doormidden.
Toen het licht werd, kwam Judith de trap af naar onze kelder, waar we met zijn vieren en twee inwoners bij elkaar zaten, en ze was blij ons te zien. Een jaar later zijn we getrouwd, op 30 december 1946, in het gemeentehuis van Lemsterland. We zijn meteen naar Den Haag verhuisd waar ik ambtenaar werd op Economische Zaken. We hebben daar tien gelukkige jaren doorgebracht en twee zoons gekregen.
Maar terug naar ons geboortedorp, want dat blijft het middelpunt van de aarde. Judiths vader, door mij aangesproken als ‘Omke Tiesse’, was handelaar in vis en speciaal in ansjovis. Hij kocht die niet alleen op de Lemster afslag maar ook in de Golf van Biscaye, waar de firma De Rook een vestiging had in Bermeo. Er werd door de telefoon Spaans gesproken. Hij had ook een rokerij - in De Lemmer heet dat een ‘hang’ en de eigenaar heet een ‘hangbaas’. Hij deed niet aan politiek, maar zijn vader Poppe de Rook wel - ook een hangbaas maar hij was tevens het eerste socialistische gemeenteraadslid van Nederland. Volgens Marx een kapitalistische uitbuiter maar als levend persoon lid van de Sociaal Democratische Bond van Domela Nieuwenhuis. Hij zat daar samen met een ander raadslid, Jan Pen, mijn grootvader, en die handelde in netten.
Ik heb mijn Pake Jan goed gekend. Hij werd in 1855 geboren en woonde, nadat de handel aan mijn vader was overgedaan, op de Lange Streek aan het water; het huisje draagt het jaartal 1776. Hij is bijna honderd jaar geworden. Vooral toen ik al in Den Haag woonde, dus eind jaren veertig, heb ik hem vaak opgezocht. Hij was bijna blind maar kon mooi vertellen. Als het over Domela Nieuwenhuis ging, kwam er iets zeer verhevens in zijn beverige stem. En hij kende Pieter Jelles Troelstra, die wel eens bij hem op bezoek was geweest. Hij was geheelonthouder en een van de oprichters van de Nederlandsche Vereniging tot Afschaffing van Alcoholhoudende Dranken, kortweg nv. Hij droeg een blauwe knoop met die letters en een smal gouden randje - vijftig jaar lid.
Over de nettenmakerij sprak Pake Jan weinig, want dat bedrijf kon ik zelf waarnemen in het huis van mijn vader, maar hij moet toch wel iets bijzonders hebben gepresteerd. Ik heb hier in huis een grote en zeer zware goudkleurige medaille met aan de ene kant een heraut op een paard en aan de andere kant de godin die een hardloper een lauwerkrans op het hoofd zet - het opschrift luidt: ‘Royaume de Belgique, Exposition Universelle de Bruxelles 1910’. De naam van mijn grootvader staat er niet op, maar dat is wel het geval bij een kleinere penning, vrijwel zwart, van de Grote Landbouwtentoonstelling te Deventer van 1909. Misschien had hij daar geen prijs
| |
| |
gewonnen, maar hij had in elk geval meegedaan. Hoe hij zich in vreemde talen wist te redden, weet ik niet; hij had nauwelijks lagere school gehad. Zijn ouders woonden in het grensgebied tussen Friesland en Overijssel, bij de Tjonger, een van de armste gebieden van Nederland. Zij waren turfgravers. Die hadden nauwelijks een dak boven hun hoofd, sommigen woonden in plaggenhutten. Het gezin - er werden negen kinderen geboren - was zo arm dat er vaak geen eten in huis was.
Pake Jan heeft mij verteld dat de militaire dienst voor hem een keerpunt was; hij maakte de tocht naar Brabant, eerst lopen en toen met de trein en hoe hij daar werd ondergebracht in een barak met een slaapplaats voor hemzelf, met een strozak, droog en schoon en dat hij zoveel mocht eten als hij wilde. Na deze ervaring wilde hij niet terug naar de turf, maar hij ging erin handelen. Ook in vis, en in netten. Die liet hij maken door enkele in dat vak gespecialiseerde ambachtslieden - hele families waren bij hem in dienst. Die netten, zoals fuiken, werden gebreid met snelle bewegingen. De grondstof was katoen, in de vorm van garens, maar ook ‘netwerk’, dat werd geweven in een fabriek. Deze machinale nettenweverij vond plaats in Duitsland en mijn grootvader is in 1918 naar de fabrikant gereisd en heeft hem overgehaald zich in Nederland te vestigen. De plaats werd Apeldoorn en daar kwam dus de Apeldoornsche Nettenfabriek Von Zeppelin en Co. De firma Jan Pen werd de alleenvertegenwoordiger voor de Zuiderzee.
Het netwerk werd aangeleverd in balen, die op de ‘nettenzolder’ op een enorme tafel in stukken werden geknipt, en van daar gingen ze naar de ‘baan’. Dat was een touwslagerij geweest, aan Het Leeg, zoals de achterkant van De Schans heet (is nog steeds zo). Boven de baan waren woningen voor arbeiders. Er was een kantoor met schrijfmachines (die een grote rol in mijn leven hebben gespeeld) en een winkel en twee woonhuizen, alles onder één dak. In het ene woonhuis woonde mijn vader, Jurjen en mijn moeder Sipkje Pen-de Vries en ik. Vijf jaar na mijn geboorte in De Schans kreeg ik daar in 1926 een zusje, Martha Gezina, beter bekend als Mabs.
Mijn vader was nettenhandelaar om den brode, maar zijn werkelijke belangstelling lag elders. Hij had in 1911 eindexamen hbs gedaan en wilde ambtenaar worden - meer speciaal surnumerair bij de registratie. Dat waren jongelui die tegen een geringe vergoeding een straffe opleiding volgden en intussen op een belastingkantoor werkten. De studieboeken waren al aangeschaft, ik heb ze nog lang in mijn boekenkast gehad. Maar in 1912 werd hij soldaat en in 1914 ‘gemobiliseerd’. Dat duurde vier jaar. Zijn verloofde wilde daarna meteen trouwen en dus ging hij bij zijn vader in de zaak; hij werd dus een beetje slachtoffer van de Eerste Wereldoorlog.
Later werd mijn vader, net als Pake Jan, raadslid (voor de Vrijzinnig Democratische Bond) en bovendien wethouder. Dat laatste werd hij op 9 mei 1940, een omineuze datum. De volgende dag kwamen de Duitsers, die vijf jaar van zijn leven hebben vergald. In het laatste oorlogsjaar was hij loco-burgemeester, terwijl de echte burgemeester half was ondergedoken. Hij was toen broodmager en dat kwam niet door een tekort aan voedsel. De Duitse Ortskommandant liet hem huizen vorderen waar Duitse kantoren in werden gevestigd. Toen werd hij bijna een echt slachtoffer van de Tweede Wereldoorlog.
Na de bevrijding hoorde hij bij de PvdA; als vertegenwoordiger van de afdeling Friesland was hij bij de oprichtingsvergadering in Krasnapolski, 1946. Hij was ook voorzitter van ‘het Nut’ (de Maatschappij tot het Nut van Het Algemeen), zodat de sprekers soms bij ons thuis wamen - ik herinner mij Marchand (van de vernieuwde spelling). Mijn vader was ook voorzitter van de zeilvereniging en we hadden in 1926 al een auto (een Maxwell, die met zeiltjes werd dichtgemaakt). Bovendien kon heit schaken als de beste - simultaanpartijen tegen de hele schaakclub, waar ik als kind getuige van was omdat die in het kantoor, de winkel en de voorkamer van ons huis
| |
| |
plaatsvonden. En hij verzamelde violen. Toen in de oorlog de netten uitverkocht raakten, belegde hij zijn geld in oude instrumenten, een waardevolle Italiaan en een (naar later bleek) valse Pique.
Aan De Schans, een oude zeedijk naar Kuinre, heb ik de eerste zeventien jaar gewoond. Tegenover de roomse kerk, die een paar meter lager lag - De Benedenschans was te bereiken met een stenen trapje, zodat de gelovigen, vooral op zondagochtend, in groepjes afdaalden. Wij, als atheïsten, stonden daar blijkbaar boven. Het was een mooie tijd, zo vlak bij de Zuiderzee. Dat raak je nooit meer kwijt: hoe het voelt om op een dijk te zitten waar de golven tegenaan klotsen.
In 1938 ben ik naar Amsterdam verhuisd om te gaan studeren. Maar het dorp bleef dichtbij, al was het maar omdat er een boot voer van de Amsterdam-Lemmer-Groningen lijn. Die schepen werden telkens groter; in 1940 vervoerden ze naast passagiers ook veel vracht. In de hongerwinter was het een komen en gaan van mensen en goederen. De vissers beleefden een gouden tijd - voedsel was schaars, het vlees op de bon, maar snoekbaars en paling waren vrij. Er werd gevist bij het leven, ook door amateurs, en de botters en de aken brachten enorme hoeveelheden vis aan wal. Daardoor klom ook de nettenhandel uit de depressie van de jaren dertig. De Lemmerboot vervoerde trouwens ook onderduikers en in een nacht - december 1944 - wer- | |
| |
den baby's aan boord gebracht waar de ouders geen eten meer voor hadden. Ze hadden hun naam op een kaartje staan en werden door onze telefonisch gewaarschuwde huisdokter van boord gehaald, daarbij geassisteerd door mijn zuster Mabs.
In dat ouderlijk huis aan De Schans werd veel muziek gemaakt. De naam De Rook wordt in Nederland niet geassocieerd met rokerijen maar met de elf muzikale zoons van Klaas de Rook (geboren 1848) en zijn vrouw Wiebigje Doeve (vandaar al die Wia's en Wiepkjes onder mijn leeftijdgenoten). Die jongens zijn op twee na muzikant geworden. Laurens, mijn pianoleraar woonde in De Lemmer, was dirigent van Excelsior en won met dat orkest menige prijs in de concoursen. Karel speelde de contrabas in het Concertgebouw onder Mengelberg. Klaas was dirigent van het Twents orkest, getrouwd met Annie van Leeuwen, die meezong in de door hem gedirigeerde Mattheus. Hun dochter Wia speelde klavecimbel, en omdat zij in Kijkduin woonden en wij (jaren vijftig) op de Sportlaan in Den Haag, heb ik toen voor het eerst op zo'n instrument gespeeld. Nanne ging in het leger en werd trombonist bij de stafmuziek. Jo, vroeg overleden, speelde hobo.
In de jaren dertig is er een familiereünie geweest waarbij in het Nutsgebouw in De Lemmer een concert werd gegeven. Het toneel zat vol mensen - strijkers, blazers, zangeressen, allemaal De Rook of aangetrouwd. Jolle de Wit, fluitist bij het Residentieorkest, zat erbij en Wia Ariëns Kappers, pianiste van haar vak maar zangeres voor het plezier. En Karel de Rook natuurlijk, die niet alleen op de contrabas streek maar ook mooi en sterk kon zingen; hij deed dat graag op straat, en oogstte daarmee applaus. Op de cello speelde toen iemand die Tibor de Machula heette, voor mij als puber enorm interessant, hoewel ik nog niet wist dat dit Hongaarse wonderkind furore zou maken bij het Concertgebouworkest en zou trouwen met Wia de Rook.
Na afloop van het concert maakten alle De Rooks die hadden gemusiceerd een rondgang door het dorp, liepen overal binnen waar ze mensen kenden. Ik heb een door mijn vader gemaakte film waar Karel op staat terwijl hij met een brede zwaai de hand reikt aan Urker Aal, die heel oud was en tegenover ons huis in De Benedenschans woonde, in een steegje naast de kerk, waar de bewoners dicht op elkaar gepakt zaten en zonder uitzondering arm waren.
Mijn vader, Jurjen Pen, had trouwens een opmerkelijk verleden als scholier. Hij zat eerst op de rijks-hbs te Sneek, waar ik in 1933 ook naartoe zou gaan, maar ging er meteen weer af en werd ondergebracht in het Instituut Hommes te Hoogezand. Dat was een internaat voor de betere klasse, erg duur, met een eigen voetbalteam dat een eigen shirt droeg. Het was ook een drilschool en er zaten jongens op waarvan de ouders in het buitenland woonden.
Het is voor mij een raadsel waarom Pake Jan, die toch niet rijk was, tot deze drastische maatregel overging; misschien heeft het er iets mee te maken dat hij een heilig sociaal-democratisch geloof had in het onderwijs als bron van de vooruitgang. Ook Jurjens baldadig gedrag wordt wel als reden geopperd. In de jaren zestig werd ik aan dat verleden herinnerd toen onze zoon Jurjen Sipke in Groningen diverse scholen bezocht - te beginnen met het Praedinius Gymnasium - maar ten slotte terechtkwam op Beverweerd, een internaat in Bunnik. Daar heeft hij toen zoveel geleerd dat hij, terug in Groningen, het eindexamen haalde aan de Dalton-hbs waar zijn jongere broer Tiesse ook op zat. Dat was in 1968. Pom, zoals hij nog steeds wordt genoemd, ging toen rechten studeren in Amsterdam en kon meteen meedoen aan de bezetting van het Maagdenhuis. Hij heeft nu een advocatenkantoor op de Keizersgracht in Amsterdam.
Terug naar de muziek. Mijn heit speelde viool, mijn mem (Sipkje) op de Bechstein (piano). Zij had een lichte, exacte aanslag, heel muzikaal, en zij heeft de liefde voor dat instrument op mij overgedragen. Ik ben lang een moederskindje gebleven. Toen
| |
| |
heit in 1976 was overleden - ze woonden al een paar jaar in een bejaardencentrum in Heerenveen - ging zij door met spelen, op de Ibach. Ik deed dan de vioolpartij van heit op de piano mee. Nog later, zij was toen over de negentig, nam ik de linkerhand van haar over en speelden we tweehandig - een mooie vorm van samenwerking.
Dat gebeurde op zondagochtend als ik haar vanuit Haren kwam opzoeken. Het was een herinnering aan de zondagochtenden in De Lemmer, want dan kwam Laurens de Rook vaak met een tweede viool en soms was neef Klaas aanwezig met de cello. Het repertoire was overwegend barok en ik heb nog steeds hele stukken Corelli en Purcell in mijn hoofd. En Bach natuurlijk. Ik vind hem de grootste aller tijden, maar niet speciaal een protestantse componist. Hij had, wat mij betreft, net zo goed katholiek kunnen zijn. De Mattheus heeft voor mij iets dubbels, met sublieme aria's (‘Ich will dir mein Herze schenken’), maar over de hoofdzaak, de kruisiging, zou beter gezwegen kunnen worden.
Op mijn zestiende ontdekte ik de jazz, die uit de radio kwam. De bbc had uitzendingen om twaalf uur 's nachts, waar ik naar luisterde (onder protest van mijn ouders). Ik hoorde Louis Armstrong en King Oliver. Dat veranderde mijn leven. In Sneek kocht ik bladmuziek van Duke Ellington en Fats Waller. Laurens de Rook, pianoleraar, vond goed dat ik ze meenam naar de les en we speelden ze samen op zijn vleugel. Het leek nog nergens op, maar in de jaren vijftig was ik bij de Haagse Jazzclub, en ontmoette daar grote namen als Peter Schilperoort (klarinet) en de trompettist Kees van Dorsser van het Dutch Swingcollege. Nog weer later leerde ik van Roefie Hueting hoe je de blues moet spelen.
Nu, een halve eeuw later, zit ik elke dag aan het klavier. Als het Bach is, wordt het swingend vertolkt. De syncopen maken de Kleine Präludien tot mijn eigendom. De piano, een Hahn, staat in de gang, aan de voet van het trappenhuis. Mijn zoon Tiesse, huisgenoot sinds 1997, die mij na mijn beroerte van verleden jaar bijstaat, speelt eigenlijk fluit maar kan ook meedoen door een extra linkerhand toe te voegen aan de boogie-bas.
Wij zijn nog eens opgetreden op Radio Noord, na afloop van een lang gesprek met Margriet Brandsma. Daar is een bandopname van; zulke herinneringen aan mijn gesproken woord op radio en tv roepen bij mij meestal geen positieve gevoelens op, maar dit optreden vind ik prachtig. Als ik die band terugluister, denk ik: ‘Zo moet het!’ Wij hebben ook een nieuwe harmonica aangeschaft, een Hohner. Tiesse speelt daarop terwijl uit de boxen een stevige blues klinkt: Roefie plays Hueting, zijn laatste cd. Het loopt als een trein. Die grafsteen met mijn naam is dan ver weg.
De Lemmer is voor mij onbereikbaar geworden - mijn actieradius is beperkt tot Haren en Groningen. Maar ik weet dat de oude vissersplaats op de gebruikelijke wijze veranderd is. Er woont nog een nicht die Judith de Rook heet in het bejaardenhuis. Er liggen nog Lemster Aken, nu een miljoen waard. Koningin Beatrix heeft ook zo'n schip, De Groene Draeck. Waar ik aan de Zijlroede op Judith zat te wachten, staan nu kapitale villa's met een eigen aanlegsteiger. In de jachthavens liggen duizenden schepen, waaronder zware motorkruisers, vaak met Duitse eigenaren, die weinig worden gebruikt.
We leven in Europa, maar ik blijf een Lemster omdat ik het gevoel heb dat een mens eigenlijk aan het water moet wonen. Gelukkig is het Paterswoldse Meer bereikbaar; daar klotsen golven tegen de wal, of de zon schijnt of het regent, het blijft een vertrouwde plek en die is, zeker in de geest, vlakbij.
|
|