Deze maand
Onlangs publiceerde een literatuurcriticus (nu ja, hij is ook historicus en televisie-presentator) in NRC Handelsblad een stuk (nu ja, het was een voorpublicatie uit een boek). Hierin stelde hij de vraag: ‘Hoe komt de literatuurkritiek weer tot een visie?’
Een interessant probleem, waarbij misschien niet zozeer het woord ‘visie’ maar vooral het woord ‘weer’ opvalt. Volgens Hans Goedkoop (want deze literatuurcriticus, historicus en televisiepresentator was het) zijn de critici van vandaag ‘de grond onder de voeten kwijt’, staan ze ‘op drijfzand’, en beseffen ze dit maar al te goed. De huidige literatuurkritiek wil weliswaar ‘weer waterscheidend zijn’ (alweer ‘weer’!), maar heeft ‘de grootste moeite uit te leggen hoe dat moet en op basis van wat’.
Ook anderen zien trouwens dat er iets mis is. Goedkoop wijst naar Arjan Peters die in de Volkskrant niet lang geleden betoogde dat het tijd werd ‘weer eens met open vizier te verklaren waaruit literaire kwaliteit bestaat’ (het woordje ‘weer’ ligt moderne critici in de mond bestorven). En hij wijst naar Jeroen Vullings die in Vrij Nederland schreef dat de betekenis van de ‘waterscheidende criticus’ (naast ‘weer’ is ‘waterscheidend’ ook een favoriet woord) ‘belangrijker is dan ooit’, waarna hij opriep tot een kritiek met ‘een visie waarin stellige kwaliteitscriteria vertegenwoordigd zijn’.
Het ontgaat Goedkoop niet dat Peters en Vullings geenszins aangaven wat ‘literair kwaliteit’ precies is, of welke ‘stellige kwaliteitscriteria’ zij nu hanteerden. Zelf ziet hij de oplossing in het verwerpen van alle theorie en geheel ‘beginselloos’ bij het lezen ‘jezelf tot inzet’ te maken. Alleen zo, betoogt hij, kan men zich laten binnenvoeren ‘in een wereld die aanvankelijk volkomen ongewis is’. Slechts op die wijze maakt men zichzelf ‘tot bioscoopdoek van het boek en roept het in jezelf tot leven’.
Goedkoop, Peters en Vullings hebben gelijk dat de literaire kritiek in Nederland thans een weinig verheffend beeld biedt. Toch gaan hun betogen gebukt onder een misverstand. Literaire kritiek wordt niet interessant zodra ‘de criticus’ weer ‘een visie’ heeft, maar alleen zodra iemand met visie kritieken schrijft. Men waardeert degene die schrijft - waarover die ook schrijft, zelfs als dat een boek betreft. Die waardering wortelt in het complete palet aan schrijfsels, en niet alleen in de literaire kritieken, dat toch een beperkt en enigszins infantiel genre is.
‘Critici’ leest men niet vanwege hun recensies, maar vanwege hun gehele intellectuele bereik. Zij denken met hun pen, en dat ze dit soms doen aan de hand van een roman is minder relevant. Misschien wel relevant is dat zij doorgaans geen doctorandus Nederlands zijn die rechtstreeks van een studentenblaadje terechtkomt bij de kunstredactie van een krant en zich daar de habitus van ‘criticus’ aanmeet.
Het is derhalve geen ‘visie’ die de literaire kritiek in Nederland mist, maar mensen die weten te ontsnappen aan de beperkingen van de Nederlandse literaire cultuur, en die niet gevangen blijven in hun eigen literaire kritieken. Het probleem voor de huidige generatie recensenten is kortom dat zolang zij boekbesprekingen blijven schrijven, zij nimmer ‘criticus’ zullen worden.
Het is wellicht om die reden dat u in Hollands Maandblad weinig recencies aantreft. Deze maand des te meer nieuwe gedichten en gedachten daaromtrent. Speciaal voor critici staat er ‘Poëzie, strijd & hartstocht’ op het omslag, maar u weet allang dat poëzie een hartstochtelijke strijd tegen de eindigheid der dingen is, en dat zonder hartstocht poëzie niet strijdbaar is. Lees maar, er staat gewoon wat er staat. De literaire les is deze: waarheid komt met weinig woorden, en zelfs die zijn gauw teveel - bb