in een prullenmand met verscheurde brieven. Een fragment van een relatie, zouden wij zeggen; bedenk de rest er maar bij, je ziet de gezichten al voor je.
* * *
Op een receptie vorige week hernieuwde ik even de kennismaking met een oude studiegenoot in de rij van familieleden. Zijn vrouw stond naast hem met een mevrouw te praten, en toen wij genoeg gezegd hadden keek ik naar haar en stak een onopdringerige hand uit. Zij glimlachte zonder haar gesprek te onderbreken en draaide haar hoofd zo dat haar wang binnen bereik kwam. Daar was ik niet op verdacht; ik glimlachte alleen extra en mompelde iets vriendelijks.
Was dat onhandig, onhoffelijk, onheus? Het past niet in mijn manier van doen om kussen te wisselen met iemand die je eens in de vijf jaar spreekt.
Verkeerd geredeneerd, zullen sommige kenners van omgangsvormen zeggen. Jullie behoren niettemin tot dezelfde kring, die eigenlijk een heel stel kringen is, van een binnenste tot een buitenste met minstens vier andere ertussen. Als jullie relatie van de buitenste kring is, misschien niet eens de allerbuitenste, zitten jullie erin.
Hierbij te bedenken dat de gezondheid van de echtgenote niet goed is; op een volgende receptie staat zij er misschien niet.
Kussen dus, houd dat als regel aan? Beter teveel dan te weinig?
Het is maar een muizenis. Zou zij het zich herinneren? In ieder geval herinner ik het mij. In een jaar omgang komen duizend muizenissen voor waarvan sommige nog wel eens in de herinnering terugkeren. Allemaal doen zij iets af of doen iets bij aan de onzekerheid of wij ergens thuishoren, en hoe dan.
* * *
Mijn meest aanzienlijke klasgenoot op de lagere school was Erik, die nooit voor iemand zijn best hoefde te doen. In de eerste vijf jaar had ik wel eens bij hem mogen spelen, op hun uitgestrekte zolder waar hij het grootste model Märklin treinen liet rijden, die je bij niemand anders zag. In de zesde klas viel ik uit de gunst, dat bleek toen verscheidene andere jongens uitgenodigd werden voor zijn verjaarspartijtje, en ik niet. Twee dagen voor de datum kon ik het niet houden. ‘Zeg Erik wie komen er eigenlijk op jouw verjaardag?’ vroeg ik zo onbetrokken mogelijk, staande naast zijn bank.
‘Jij in ieder geval niet,’ antwoordde hij zonder mij aan te kijken.
‘Nee - natuurlijk niet,’ zei ik en trok mij terug.
Ik geloof dat deze dialoog woordelijk zo gevoerd is. Misschien zijn er kleine onjuistheden ingeslopen, dat kan haast niet anders; het ‘eigenlijk’, het ‘in ieder geval’ en het ‘natuurlijk’ klinken mij haarfijn historisch. Wat een misstap - onuitwisbaar.
Een jaar of vijftien later heb ik de indruk iets ondieper gemaakt, toen ik studeerde en hij geëmigreerd was naar familiebezittingen in Zuid-Amerika. Ik sprak als een heer genoegen uit over het weerzien, en zei dat het leuk zou zijn als hij eens kwam drinken bij ons op de sociëteit.
‘O nee,’ zei Erik, schuw, mompelend: ‘zulke dingen kan ik helemaal niet.’
‘Jammer...’ Ik keek hem wel aan, geloof ik, vriendelijk, een eindje uit de hoogte.
Al had ik iets teruggewonnen, de oorspronkelijke misstap is mij blijven hinderen. Enkele jaren geleden las ik in de Sunday Telegraph een schoolherinnering van Nigel Nicolson die ik in dezelfde innerlijke map heb opgeborgen. Hij kende op zijn kostschool een jongen die jaar in jaar uit tot wanhoop gepest werd door de klastiran. Dat was bullying, iets anders dan Erik deed - die keek laatdunkend over je heen. De nawerking is vergelijkbaar, dacht ik bij het lezen van Nicolson. Vijftig jaar later had het slachtoffer van de bully een aanzienlijke carrière achter zich en woonde ergens buiten Londen, als een Erik. De pestkop was lang niet zover gekomen. Hij voelde