lichte zorg die in de ‘prospectus’ klinkt (‘hoe vindt en animeert men de smalle groep mensen, lezers en schrijvers, van wie het bestaan van dit blad zal afhangen’) niet minder permanent.
Toegegeven, 45 jaar is een zonderlinge leeftijd. Officieel is er geen reden tot feest, maar wie wacht tot hij 50 wordt, eindigt onherroepelijk in pompeuze herdenkingen en zelffelicitatie. Als 45-jarige verkeert men in een prettig niemandsland: men is te oud om nog veelbelovend te zijn, maar te jong om al eerbiedwaardig te zijn. Men koestert nog grootse plannen, maar is al wijs geworden door desillusies. Men ambieert nog steeds het allerhoogste, maar begint de eigen feilbaarheid al te aanvaarden. Men heeft zich bevrijd van de overmoed der jeugd maar weigert zich over te geven aan de berusting der ouderdom. De geest is nog plooibaar, maar de huid al gehard. Dit is kortom de ideale leeftijd om de wereld recht in de ogen te kijken sine ira et studio - zonder wrok of vooringenomenheid, zoals Tacitus dat uitdrukte - en zichzelf af te vragen hoe het zit met dat goede humeur.
Nu is geen periode zo moeilijk te begrijpen als de eigen tijd, en er is daarom nauwelijks een excuus te bedenken om een oordeel uit te spreken over de stand der dingen in onze samenleving. Daarvoor dienen de praatprogramma's en de opiniepagina's, die dikwijls zo pijnlijke symptomen van het gebrek aan verbazing waaraan wij tegenwoordig lijden. Toch wil Hollands Maandblad geen gast in het heden zijn, geen buitenstaander in het huidige Nederland met valse herinneringen aan een betere tijd. Anderzijds kunnen we niet ontkennen dat het soms moeilijk is niet met de mond vol tanden te staan in een land waarin geen enkele 31-jarige nog een literair-politiek tijdschrift wil oprichten.
Zeker is dat onze natie niet langer tintelt van optimisme en beloftes van een betere toekomst. Misschien is dat geen wonder in een samenleving waarin één op de acht inwoners ouder is dan vijftig, waarin studenten thans minder tijd besteden aan lezen dan mulo-scholieren in 1959, waarin kunstbeleid alleen nog over subsidies gaat, waarin tekort aan leraren in het voortgezet onderwijs de komende jaren oploopt tot 8000 per jaar zodat binnenkort de helft van het onderwijzend personeel onbevoegd is, waarin circa 50 procent van de ambtenaren aan de universiteiten niet bezig is met onderwijs of onderzoek maar met beheer en management, en waarin NRC Handelsblad - dezelfde krant waar K.L. Poll in 1970 het Cultureel Supplement oprichtte - societyverslaggever en Privé-columnist Albert Verlinde als medewerker heeft aangetrokken.
Thans is Nederland, bedoel ik eigenlijk te zeggen, een samenleving waarin diskjockeys de bestbetaalde overheidsdienaren zijn, waarin ministeries 10 miljoen euro uitgeven aan reclamespotjes om mannen aan te sporen vaker af te wassen, waarin er een slordige 400 literaire prijzen te verdelen zijn, waarin bijna 20 procent van de jongeren in de grote steden de school verlaat zonder diploma, en waarin de volledig gesubsidieerde omroep teleac (waar meer dan 30 procent van het personeel een managementfunctie heeft) subsidie aanvraagt bij de volledig gesubsidieerde Stichting Lezen om een educatief tv-programma voor peuters te maken.
Zo'n samenleving tintelt niet, maar sleept zich voort als een uitgebluste babyboomer die van atv-dag naar atv-dag waggelt op weg naar zijn prepensioen. Men zou dit gehele complex van economische, sociale, culturele en intellectuele stagnatie kunnen benoemen als ‘de Hollandse ziekte’, die het huidige gevoel van onbehagen in de samenleving verklaart, ware het niet dat zo'n etiket de situatie waarschijnlijk meer banaliseert dan verheldert.
En er zijn al zoveel banale termen die de wereld niet verhelderen. Het heet dat wij leven in een tijd van globalisering, van mondialisering, van mediasering, van automatisering, van Amerikanisering, van terrorisering, van fundamentalisering, en soms heet het zelfs dat wij leefden in een tijd van dat alles tegelijk. En dan ga ik maar voorbij dat wij ‘the end of history’ en ‘the clash of civilisations’ al achter de kiezen hadden. Hier klinken uiteindelijk louter grote woorden, en aan grote woorden ontbreekt het in het huidige Nederland helaas slechts zelden. I fear those big words, Stephen said, which make us so unhappy, schreef James Joyce, en hij had gelijk.
Indien Hollands Maandblad iets niet wil, dan is het zwichten voor de totalitaire verleiding der grote woorden, of wegzinken in de kussens van een beschaafde opinie, en daarom rest ons weinig anders dan met goed humeur onze verbazing over het vaderland te koesteren.