Deze maand
Soms hoeft men geen moeite te doen de tijdgeest te vatten in verbeelding. Dan volstaat de werkelijkheid. Deze maand werd een inburgeringcursus voor buitenlanders uitgetest op autochtone Nederlandse middelbare scholieren. Bijna niemand haalde een voldoende. De jongeren bleken bijna niets te weten over het politieke bestel, over het vaderlandse onderwijsstelsel en over cultuur tout court. Ik aarzel of dit een drama moet heten, maar multicultureel was het zeker niet.
Een ander beeld om te onthouden. Thans bestaat de Nederlandse beroepsbevolking voor bijna de helft uit ‘leidinggevende en administratieve beroepen’ (het was 25 jaar geleden minder dan een derde). Onder deze ‘leidinggevende beroepen’ woekert vooral het métier van de ‘manager’. Die beroepsgroep verviervoudigde de afgelopen jaren tot bijna een half miljoen decision makers.
Meer stof ter overpeinzing. In 1990 werd er door de rijksoverheid minder dan vijftig miljoen euro uitgegeven aan externe adviseurs; tien jaar later was dat bijna verzevenvoudigd tot tenminste 350 miljoen. Daarnaast stookten de lokale overheden nog voor tenminste een kwart miljard euro aan externe adviezen per jaar op. En dat terwijl in het toenmalige regeringsakkoord werd bezworen dat de overheid zou bezuinigen op adviseurs van buiten. Maar nog nauwelijks was de inkt van het akkoord droog of in de top van het Openbaar Ministerie werd de 57ste adviseur aangesteld om tezamen met zijn 56 externe collegae mee aan het roer te gaan draaien.
Anderhalve eeuw geleden schiepen Tsjechov, Gogol en Toergenjev een even prachtig als pijnlijk beeld van de ‘nutteloze mensen’ in Rusland. Het ging om de leden van de lage adel, die geld en verbositeit genoeg hadden, en alles beter wisten, maar geen legitimiteit om rechtstreeks macht uit te oefenen noch de beschaving om van macht af te zien. Hun bestaan had geen duidelijk doel, hun ambities waren even tomeloos als ongericht, hun geestelijke horizon beperkt - en in hun terminale worsteling met al die zaken personifieerden zij de ontbinding van een samenleving.
Nederland wemelt thans van dit soort ‘nutteloze mensen’. Geen wonder dat in ons land gemiddeld een kwart van de werktijd wordt vergaderd. De kosten die daarmee gemoeid zijn, worden geschat tussen de 14 en de 30 miljard euro per jaar. Dit alles heeft waarschijnlijk, zo stelt mr. H.D. Tjeenk-Willink in het recent verschenen jaarverslag 2003 van de Raad van State, van alles te maken met de ‘afwezige staat’. Sedert het ontstaan van Nederland, zo suggereert hij, weet niemand precies waar de macht en de verantwoordelijkheden liggen, en vandaar dat de natie werd gebouwd op een netwerk van instituties en regels. In onze tijd maken die instituties en regels echter plaats voor een vergaderpap van organisatiestructuren, managementideologie, bestuurlijke adviezen en mediahypes.
Dit jaarverslag is fascinerend om te lezen, en behelst een beklemmende diagnose van een maatschappij zonder duidelijk doel, met even tomeloze als ongerichte ambities, en bovenal met een beperkte geestelijke horizon. Ik zal niet zeggen dat het proza van de Raad van State kan concurreren met dat van Toergenjev, maar als schets van een samenleving in ontbinding is het duidelijk genoeg.
Er is geen reden voor gepieker. Dat wij niet slagen voor onze eigen inburgeringcursus, dat wij een land van louter leidinggevenden zijn, en dat wij verdrinken in een tsunami van managers is hilarisch genoeg. Als wij weer in staat zijn ons te verwonderen over de werkelijkheid, kunnen we er onvergetelijke literatuur van maken. - bb