‘We moeten vertrekken,’ zei ik en ik wees op de lucht en naar het gedreun van de branding achter de stapels drijfhout op het strand.
‘Misschien is hij gevallen,’ zei Bob Yeh. ‘Misschien heeft hij zijn been gebroken.’
Hij stuurde drie mannen terug naar het kamp. Een andere ploeg ging langs de klif naar het noorden, in de richting van Durrell Cove, maar ze kwamen niet ver. Het pad liep dood en ze hadden niets gevonden. Een uur later kwamen ook de mannen uit het kamp terug, zonder Chang Li. De Chinezen begonnen opgewonden te praten en roepen, allemaal tegelijk, zo leek het, en ze wezen naar de bergen en naar mij, en naar het schip en de golven op zee.
De schoener lag klaar om te vertrekken. Ik ging aan boord en in de kombuis vulde ik een tonnetje met rijst en scheepsbeschuit. Toen pakte ik mijn revolver, stak hem onder mijn jack in mijn riem en ik gaf het hagelgeweer aan Larry Miller.
‘We hebben geen tijd meer om met ze te praten,’ zei ik.
Larry knikte en ging naar het voordek. Hij hield het geweer achter het luik van het vooronder. Ik ging met het tonnetje aan wal en liep tussen de kibbelende Chinezen door naar de ingang van het tunneltje.
‘Mannen!’ riep ik. ‘Hier is eten voor Chang Li.’
Ik hield het tonnetje scheef zodat ze er in konden kijken. Toen deed ik het dicht en zette het in de tunnel.
‘Over een paar dagen zijn we hier weer terug. Nu moet iedereen aan boord. We kunnen niet langer wachten.’
Geroep, algemeen gekwaak, drie of vier verschillende Chinese vertalingen van wat ik had gezegd, meer geroep, geruzie, en toen stapte Bob Yeh naar voren.
‘Wij gaan niet aan boord zonder Chang Li,’ zei hij.
‘Het schip vertrekt over vijf minuten,’ zei ik. ‘Willen jullie allemaal hier achterblijven?’
Geroep, vertalingen, protest. Bob Yeh keek mij aan en spreidde zijn armen uit.
‘De schipper blijft ook hier,’ zei hij.
Ik schudde mijn hoofd en trok de revolver te voorschijn.
‘We gaan allemaal aan boord.’
Doodse stilte.
‘Jij bent maar alleen,’ zei Bob Yeh.
‘Nee,’ zei ik en ik wees over zijn hoofd naar Larry Miller die met het geweer op het voordek van de schoener stond.
Bob Yeh verroerde zich niet, maar zijn mannen klommen aan boord en hielpen Larry met de landvasten.
‘Moordenaar,’ zei Bob Yeh.
We ontsnapten maar ternauwernood aan Partington Cove. We legden de tros van het plechtanker om de grote lier en dankzij de spierkracht van de Chinezen slaagden we erin het schip achteruit door de branding te trekken. De golven sloegen tegen de steven en we waren allemaal in een ommezien drijfnat. Toen we hossend boven het plechtanker lagen liet Larry het grote anker uit, aan de boeg, en de schoener draaide langzaam om tot zij met haar kop in de wind lag. We hesen twee zeilen, de Chinezen trokken ons over het anker heen en een uur later waren we buitengaats.
De lading bracht minder op dan de eerste keer, maar we verdienden toch redelijk. De oorlog was in volle gang. Ik rekende af met Bob Yeh. Hij telde zijn geld zorgvuldig en zei: ‘Je moet ook voor Chang Li betalen.’
‘Zijn loon zit er bij.’
‘Ik bedoel niet zijn loon. Ik ben een man kwijt. Zijn vrouw woont in Xianshiu, met vier kinderen en zeven neven.’
‘Als we nu naar Salinas gaan om inkopen te doen kunnen we morgenavond weer