Terugkijkend is het een korte, historisch geheel afgesloten periode, die ik als bijna 22-jarige op afstand heb meegemaakt. De nationaal-socialistische terreur jegens joden, waartegen de staking gericht was, vond plaats in een volksbuurt waar ik nooit kwam. Zelf leefde ik temidden van de min of meer gegoede bourgeoisie van Amsterdam-Zuid. De daar woonachtige joden hadden hun eigen zorgen, grote zorgen, maar waren nog geen slachtoffer geworden van straatterreur. Voor ons allen daar werd de staking waarneembaar toen er ineens geen trams meer voorbijkwamen. En ziet, na twee dagen kwamen die weer wel voorbij. De staking was blijkbaar afgelopen.
Nu, in afstand van tijd, houden mij nog altijd een paar vragen bezig, waarop ik hier naar een antwoord zoek.
1 - Heeft de staking voor Amsterdamse c.q. Nederlandse joden zin gehad? Om hen was het tenslotte begonnen. En bij de jaarlijkse herdenking draagt de burgemeester van Amsterdam - ongeacht zijn geloof - een keppeltje.
2 - Tot de eersten, die aan de stakingsoproep gevolg gaven, behoorde het Amsterdamse trampersoneel. Datzelfde personeel bleek korte tijd later zonder klachten bereid in opdracht van de bezetter joden 's nachts naar het Centraal Station te rijden tot verder transport per trein naar Westerbork. Had er inmiddels bij hen een geestelijke ommezwaai plaatsgevonden?
3 - B&W van Amsterdam sporen de burgerij ieder jaar aan de herdenking van de Februaristaking op het Jonas Daniël Meijerplein bij te wonen. Dat geschiedt onder meer in een huis aan huis bezorgde editie van Amsterdam.nl. Daarin wordt al jaren routineus gewag gemaakt van strijd tegen het ‘fascisme’. Zelfs de nsb wordt aangeduid als pro-Duitse ‘fascistische’ en niet als ‘nationaal-socialistische’ beweging. Ja, het begrip nationaal-socialisme wordt zelfs nergens genoemd. Zou het ten aanzien van jodenvervolging bij fascisme en nationaal-socialisme om vrijelijk uitwisselbare begrippen gaan?
De staking heeft ongetwijfeld zin gehad als extra inspiratiebron voor verzetsstrijders en uitgevers van illegale bladen. De staking heeft ook zin gehad voor Seyss-Inquart, die hiermee duidelijk werd gemaakt, dat de tot dan toe ondernomen pogingen het Nederlandse volk voor het nationaal-socialisme te winnen, weinig succes hadden opgeleverd. Maar voor de stakingsleiding en de joden zelf is de staking alleen maar op een afschuwelijk fiasco uitgelopen. Wegens hun rol bij de Februaristaking begonnen de Duitsers de jacht op cpn-leden, en in het westen van het land werden in de maanden na de staking ongeveer 300 communisten opgepakt (waarvan diversen vrijwel onmiddellijk werden gefusilleerd). Het lot van de Nederlandse joden is maar al te bekend. Amsterdam kende vóór de oorlog 80.000 joodse ingezetenen, daarvan waren er in 1945 nog slechts 5.000 over.
In deel 4 stelt De Jong dat hem geen enkele anti-joodse vervolgingsmaatregel bekend is die rechtstreeks uit de staking is voortgevloeid of waarvan men aannemelijk kan maken dat hij zonder de staking niet genomen zou zijn. Maar deze redenering kan men evengoed omdraaien. Hoezeer ook getuigend van moed bij de initiatiefnemers, is de staking de joden in geen enkel opzicht ten goede gekomen, of heeft deze hun ondergang bemoeilijkt. Het is ook opvallend dat de staking niet heeft geleid tot vervolgacties met het toenemen van de anti-joodse maatregelen en het begin van de grootscheepse deportaties. De cpn probeerde in maart 1941 nog wel iets te organiseren, maar dat werd in de kiem gesmoord en mislukte geheel. In dit perspectief heeft de Februaristaking derhalve geen zin gehad.
Wat betreft de gewilligheid van het trampersoneel om vrij kort na de Februaristaking mee te werken aan het afvoeren van de joodse stadsgenoten, dient men de algemene situatie van de joden in de vooroorlogse Nederlandse samenleving in ogenschouw te nemen. Vanouds hadden joden, die zich in de loop der eeuwen in West-Europa vestigden, geen toegang tot de gilden of andere ambachtsorganisaties gekregen. Die situatie dreef hen in de richting van handel, geldwezen en vrije beroepsuitoefening. Ook in het Nederland van vlak voor de oorlog trof men hen nog steeds slechts weinig in publieke functies aan. Toen in november 1940 joden in Nederlandse overheidsdienst ‘van de waarneming van hun functie ontheven’ werden, betrof dat niet meer dan ruim 2.500 personen (De Jong, deel 4, p. 807). Dat is niet veel. En in de jaren dat ik per tram naar school ging, heb ik nooit een joodse