ten staat te wachten. Pas als ik zeker ben van mijn zaak, stap ik naar buiten. Mijn geweer in de aanslag, voor het geval dat. De planken zitten er allemaal nog. Maar hij heeft wel geprobeerd om ze eraf te slopen. Het verbaast me dat ik door alles heen geslapen ben. Er is als een wildeman op in gehakt. Hij heeft zich daarbij blijkbaar verwond, want er lopen bloedsporen van de voordeur tot voorbij de kraal en dan de hoek om het bos in. Een bijl is een gevaarlijk ding als je er niet mee om kunt gaan. Dom van me dat ik die niet mee naar binnen heb genomen. Even ben ik nog bang dat hij een van mijn rendieren te pakken heeft genomen om mij dwars te zitten. Maar de deur naar de stal zit gelukkig nog dicht.
‘Daar heb je hem.’
Waar komen zij ineens vandaan?
‘Magnus, Stig!’ roep ik.
Misschien verbeeld ik het me, maar de twee lijken met zichzelf geen raad te weten. En ze doen een stapje achteruit als ik op ze afstap om ze te begroeten. Magnus' uniform zit onder de haren van de herder die ze tot politiehond probeerden te trainen, maar die hij verspest heeft met koekjes en nu alleen nog maar op schoot wil zitten. Het dier jankt en gaat in de sneeuw liggen, buik omhoog. Stig trapt zijn sigaret uit. Ik doe of ik niks zie. Dat noemt zich politie. Mijn broer natuurlijk weer. Heeft zich ergens vol laten lopen en niet betaald. Iemand heeft zich bij hen beklaagd en nou zien ze ertegen op om me dat te komen vertellen. Houdt het dan nooit op? Net nu ik op het punt sta rijk te worden. Twee kuddes.
‘Hij is er vandoor mannen. Hij zei dat hij behoefte had aan de ruimte. Ik hoop voorgoed.’ Dat was bluf, maar daar hebben die twee niks mee te maken. Ik wil van ze af. Als mijn broer is dood gevroren, dan is dat zijn eigen zaak. En als hij opnieuw schulden heeft gemaakt, dan moeten ze bij hem zijn. Niemand kan zeggen dat die ouwe Juha niet eindelijk wijs geworden is.
Magnus fluisterde Stig iets in het oor. De laatste zet zijn pet op. Ik moet er haast om lachen. Allebei ken ik ze nog van school. Stigs oren steken onder het ding uit. Ik zal maar niets over die flappen zeggen want gevoel voor humor heeft Stig niet. In zijn handen heeft hij een papieren zak. Een keer raden. Wodka. Ze komen drinken. Nou vlug. Een slokje dan.
‘We weten dat je problemen hebt, Juha.’
‘Die zijn sinds gisteren opgelost. Ik begin een nieuw leven.’ Ik heb best in de gaten dat ze een blik van verstandhouding wisselen met elkaar.
‘Wij komen om te helpen, vriend.’
‘Dat is mooi, maar het is niet meer nodig. Ik zal jullie iets verklappen. Het is eigenlijk nog geheim, maar vooruit. Ik ga trouwen.’
Moet je ze nu zien.
‘Met de weduwe Pekkinen. Gisteren zijn we het eens geworden.’
Dat van de kuddes hang ik ze niet aan hun neus. Tjonge, wat staan die twee raar te kijken. De weduwe is toch een respectabele vrouw? Kunnen ze niet een beetje blij voor me zijn? Jaloers natuurlijk. ‘Ik moet er nu echt vandoor. Ze wacht op me.’
Mijn knipoog moet verraden wat ik van plan ben met de weduwe. Magnus krijgt een kleur. Was altijd al een sukkel, weinig succes bij de vrouwtjes en al bijna vijfentwintig jaar bij het korps. Maar met Stig moest je uitkijken, die is snel driftig. Voor je het weet heb je een dreun te pakken. Nu ook weer. Ik moet er toch echt langs. Het gesnerp van dat fluitje gaat door merg en been. Waarom doet Magnus niks om hem te laten ophouden?
Op de achterbank van de auto knellen de handboeien om mijn polsen. Maar dat is niet waarom ik mijn tranen nauwelijks kan bedwingen. Het is om wat ze vertellen.