Deze maand
Het leven is, weten wij thans, geen nagespeelde kunst, maar nagespeelde slechte televisie. Ik weet niet meer uit wiens mond ik dit inzicht hoorde, maar het doet de belangwekkende vraag rijzen of een natie de tv krijgt die zij verdient, of dat de tv het maar moet doen met de natie die zij voor de buis aantreft. Zeker is dat men een volk slechts leert kennen door aandachtig in zijn ziel te kijken, door zijn erfgoed met overgave te bestuderen en door zijn culturele scheppingen toegewijd tot zich te nemen. In het geval van Nederland is een avondje televisie dan ruimschoots voldoende.
Wanneer u dit leest, bent u allang weer vergeten dat terwijl ik dit schrijf nationale opwinding woekert over de gevaren dan wel geneugten van satire aangaande het koninklijk huis. De premier waarschuwt voor ondermijning van de monarchie, de journalistiek pareert op volle voorpagina's met even grote woorden over de vrijheid van meningsuiting en het grondwettelijk recht op vrije kunst. Let wel, het ging over satire, neen, over Nederlandse satire, en dan nog over de droesem daarvan. Het betrof, kortom, tv-programma's die - hoewel gesubsidieerd door diverse culturele instellingen - dermate zwakzinnig waren dat ze hoogstens een bedreiging vormden voor de geestelijke volksgezondheid. Afgezien daarvan, is onze positie in deze titanenstrijd tussen onbegrip en wansmaak duidelijk. U zult ons altijd vinden op de barricades van de onbeteugelde creatie, zolang niemand ons tenminste dwingt om ernaar te kijken. Het vrije woord is een groot goed, maar nog groter is het recht om het niet te hoeven lezen. De strijd voor ongebreidelde meningsuiting kan men ook vreugdeloos voeren.
Dat is het aardige van ons land: het gaat hier nooit ergens over en zelfs dat verwaait al snel met het verlopend tij. Wij hebben een ongemeen talent om elke proportie uit het oog te verliezen zodra ons gebrek aan stijl in het geding is. Ik ben het dan ook niet eens met degenen die menen dat Nederland in een geestelijke crisis verkeert, of aan de rand van de culturele neergang wankelt, of wordt verscheurd door een peilloos intellectueel onvermogen. Zulks te beweren zou niet alleen onjuist zijn maar ook louter een echo van de leegte die wij al dagelijks onder ogen moeten zien. Dit soort ondergangprofetieën kenmerkt nu precies de tirannie der ijdele opinies die we op deze pagina's af en toe trachten te diagnosticeren. Het land mag overlopen van deskundigen vol diepzinnig ach-en-wee, maar al wat ze oproepen is het beeld van tevreden loeiende runderen die herkauwend langs de camera's paraderen, onwetend dat hun route rechtstreeks naar slachthuis vergetelheid voert.
Nederland heeft eenvoudigweg te weinig geest om in crisis te geraken. Wij zijn een natie van ideetjes en niet van ideeën, van subsidie en niet van cultuur, van de langzame marteling die praatprogramma heet en niet van veelzeggend zwijgen, van columnisten en niet van schrijvers, van satirici en niet van cynici. Nu is dit geenszins een ramp. Men kan immers oefenen in het verdragen van geestelijke lichtheid. Andermans geestelijke lichtheid, bedoel ik dan. Van de eigen intellectuele onvolkomenheid raakt men nimmer verlost.
Is er dan helemaal geen hoop? Natuurlijk wel. Wij zijn slaaf van niemand, wij zijn geheel en al vrij om te doen en te laten wat onze middelmatigheid ons ingeeft. De meeste Nederlanders slagen daarin met vlag en wimpel. De rest van ons zal noodgedwongen moeten blijven tobben in het schemerduister van de twijfels en de vragen. Er rest daar slechts één troost: men is gelukkig geen satiricus of koninklijke hoogheid, maar lezer van Hollands Maandblad. - bb