stand tegen zijn lot. In contrast ermee zouden zijn een prikkelend hoofdstuk met geluiden van achter de kamerschermen over zijn eerste vijf jaar als jong auteur in Parijs; een diepgekleurd intermezzo over de zes maanden met Marthe Buffon in Etampes; een luid en grillig verhaal over het onberekenbare leven in de Revolutietijd. Het zou een roman kunnen worden die vergelijkingen opriep met Stendhal, met George Eliot, met Tolstoj. Wat een gemis dat zo'n boek niet bestaat. Een gat in de literatuurgeschiedenis.
De rubriek ‘Caractères et Anecdotes’ kan de hulp van een roman nog beter gebruiken dan de ‘Maximes’ omdat er aan een stuk door onbekenden geciteerd worden die ons even vreemd zijn wanneer hun naam genoemd wordt als wanneer zij anoniem blijven. Hun uitspraken zijn op zichzelf zelden gedenkwaardig, na tweehonderd jaar; wie zich verwondert dat Chamfort ze blijkbaar wel het noteren waard vond, moet bedenken dat van onze eigen grapjes ook niet veel zo lang fris zal klinken.
Een van de uitzonderingen is het idee van M. de Lassay, een homme très doux, heel zachtaardig, groot kenner van la société: dat je iedere morgen een kikker zou moeten inslikken als je zeker wilt zijn dat je de hele dag niets weerzinwekkenders tegen zult komen. Dat zal de lezer bijblijven, temeer omdat het in de geest van Chamfort gesproken is, net als de uitspraak die een eind verderop de lectuur verstoort: ‘Je ne veux point me marier, par crainte d'avoir un fils qui me ressemble,’ toegeschreven aan M. de...
Hoe zit dat? Sinds Connolly waren deze woorden voor ons van Chamfort zelf, nu komen ze van een aangezichtloze M. de..., die er ook een uitleg bij geeft: hij zou een jongen die net zo arm was als hij, die niet kon liegen, niet vleien en niet kruipen en die dezelfde beproevingen moest doorstaan, het leven liever besparen. Het lijkt op het levensgevoel van de auteur, met dat niet-liegen-vleien-kruipen. Een verwante ziel? Misschien niet eens. Chamfort was best in staat om zichzelf te verschuilen achter een anonieme zegsman, dat is ook op andere punten gebleken of vermoed.
In ieder geval zijn dit hoogtepunten boven de uitgestrekte vlakte van de ‘Caractères et Anecdotes’. Het is het deel van het boek dat het meeste profijt zou hebben van voetnoten, om maar een kleine keuze toe te voegen aan de bloemlezing uit de ‘Maximes’.
Gelukkig is hiermee niet het laatste woord gezegd over het verzamelde werk. Er volgt nog de rubriek ‘Philosophie’, en daar worden wij na een korte inleiding verrast door de ‘Petites Dialogues Philosophiques’. Er zijn vierentachtig van die kleintjes, sommige maar twee regels, een woord en een weerwoord:
a - Il faut le quitter.
b - Le quitter! Plutôt la mort!... Que me conseillez-vous?
Andere zijn iets uitvoeriger, zoals die waar Céline zegt: Hij houdt niet van mij, en Damon antwoordt: Hoe zou dat ook kunnen? - U verenigt in zich alle deugden, waarop Céline vraagt Nou dan?, en Damon uitlegt: Hij kan aan u niets mooier maken; zijn verbeelding heeft bij u niets te doen.
De dialogen nodigen uit tot vertaling. Een andere Damon, of dezelfde, vraagt: Waarom hebt u niets gezegd toen wij het over M. de... hadden? en Clitandre antwoordt: Omdat ik liever heb dat mijn zwijgen verdacht gemaakt wordt dan mijn woorden. En deze: A vraagt: U kent de graaf van... is dat een aardige man?, waarop B antwoordt: Nee, hij is een nobele, ruimdenkende, geestige, belezen man, meer niet. Een dialoog waaruit wij leren dat aimable net dezelfde fletse betekenis had in het Frans als ons ‘aardig’.
Al de kleine gesprekken getuigen van een plezier in de dialoogvorm dat aanstekelijk werkt. ‘Vous m'avez accusé de malhonnêteté?’ vraagt A, en B antwoordt ‘Cela n'est pas vrai. Au surplus, que cela vous fait-il? Vous savez bien qu'on n'est pas pendu pour être malhonnête.’
De aanstekelijkheid heeft op mij een letterlijke uitwerking gehad, niet alleen een denkbeeldige. Zo is de serie dialogen tot stand gekomen die ik hier laat volgen. Omdat het zo prettig was om te doen, zo speels? Lang niet. Het werk is moeizaam. Het kan twee uur duren om er een in een vorm te krijgen die geslaagd klinkt en het bij later inzien toch weer niet is. Alles de prullenmand in, lijkt soms de uitkomst.
Dat zou teveel gevraagd zijn. Hier staan ze, als eerbewijs aan Chamfort. Pastilles genoemd omdat ze klein zijn en langzaam moeten versmelten met andere gedachten. Misschien blijft er een smaak over.
Chamfort geeft sommige van zijn sprekers namen, andere alleen initialen. Toen ik dat ook gedaan had zag het er slordig uit. Liever ieder een naam. Het is tenslotte fictie.